maandag 7 oktober 2013

Amos Oz, Een verhaal van liefde en duisternis 7 (slot)

Hier vindt u het begin van dit artikel

7. Enkele opmerkingen over de stijl

Een verhaal van liefde en duisternis is een groot boek, groot in beide betekenissen: dik en groots. Amos Oz slaagt er meesterlijk in om zijn talrijke verhalen, herinneringen en reconstructies samen te houden in een strak weefsel van verhaallijnen, goed geobserveerde psychologische ontwikkelingen, de naoorlogse geschiedenis van zijn land. Om de lezer bij de les te houden, maakt hij gul gebruik van opsommingen, (soms bijna letterlijke) herhalingen, recapitulaties en consequent volgehouden typerende persoonskenmerken en motieven.

Een van de verhaallijnen – en wellicht de belangrijkste – is deze die leidt tot de zelfdoding van de moeder. Oz doseert zeer bedachtzaam zijn informatie daarover; alleen daardoor kan hij de ‘ontknoping’ tot helemaal op het einde van het boek uitstellen. Op bladzijde 64 vernemen wij dat zij dood is, pas op bladzijde 273 wordt kurkdroog meegedeeld dat zij zelfmoord heeft gepleegd – maar er wordt nog geen poging tot verklaring ondernomen. Dat volgt pas vanaf plusminus bladzijde 320. Tegen bladzijde 600 aan begint Oz dan aan het verslag over haar laatste jaren van ziekte en neergang, die vanaf plusminus 750 escaleert, na een kortstondige opflakkering. Het relaas van haar laatste avond komt helemaal op het eind van het boek. De lezer ondergaat dit droevige einde vol begrip en ootmoed – Oz heeft ons helemaal overtuigd van de onafwendbaarheid ervan, en van de wrede en duistere logica die erachter steekt.

Ondanks de vaak droevige en droevig stemmende thema’s steekt er in deze roman toch ook veel humor. Het boek bevat prachtige beschrijvingen, en Oz kiest heel rake vergelijkingen. Meesterlijk is de vondst om de kolkende massa die wacht op de uitslag van de stemming in de Verenigde Naties te vergelijken met een betonmolen: we zien de kolkende deining zo voor ons, maar in het beeld zit al meteen de bouwwoede van de Israëli’s vervat, het zeer kwistige gebruik van beton, niet alleen voor de nieuwe nederzettingen maar ook voor de muren die zullen worden opgetrokken tussen het eigen land en de door vluchtelingen bewoonde uiterwaarden. Oz weet ook zeer goed wat synesthesie is. Wat hij heel goed kan, is ruimten in beeld brengen. Hij heeft een sterk ontwikkeld gevoel voor claustrofobie (wat in de geschiedenis over een talrijk volk dat op een te klein grondgebied omringd is door vijanden zeker van pas komt). Zijn vaak lange zinnen lopen nooit stroef en de lezer kan dus flink wat vaart maken – hier zit de uitstekende vertaling van Hilde Pach zeker voor iets tussen.

Mooi is de vormverwantschap tussen twee aangrijpende voorvallen: vader die de verkeerde bus uitzwaait wanneer Amos naar de kibboets vertrekt (700) en Amos die in de verkeerde vrouw de dichteres Orna herkent wanneer hij haar na vele jaren denkt terug te zien (742).

En behalve mooi ook zeer vakkundig is de manier waarop Oz de nadering van het onheil op muziek zet. Telkens het een stapje dichter zet, laat hij ons meeluisteren naar een vogel die in de tuin de eerste noten van Beethovens Für Elise fluit. Eerst is dat nog onnadrukkelijk, een verwaarloosbaar fait divers, maar na enkele keren begint deze toon offensief en spottend te worden, ronduit vervaarlijk eigenlijk: het onschuldige riedeltje wordt een regelrechte alarmmelodie.

-          Wij horen de vogel – ik geef dit overzichtje met voorbehoud voor mogelijke veronachtzaming van mogelijk vroegere of niet door mij genoteerde tussentijdse ‘optredens’ van het beestje – een eerste keer wanneer Amos voor het eerst, als in een visioen, een besef van zijn roeping krijgt, hij is dan een jaar of zes: ‘met een stem die niet de jouwe is, maar misschien de stem die je zult hebben over dertig of veertig jaar, met een stem die geen scherts of lichtzinnigheid duldt, beveelt het je dat je nooit ook maar het kleinste detail van deze avond mag vergeten’ (380). Het is dan dat hij die ene vogel hoort, ‘met de vijf beginklanken van Für Elise: Ti-da-di-da-di’ (381).
-          Bijna driehonderd bladzijden verder horen we de vogel opnieuw. Het is de herfst van 1951 en de toestand van moeder verslechtert. Vader en zoon nemen het huishouden over. Er is een stille verstandhouding, zij spreken niet met elkaar en zeker niet over heikele onderwerpen. ‘En elke ochtend, met het eerste licht, werd ik wakker van het geluid van een vogel tussen de takken van de granaatappel in de tuin.’ (668) Het is Elise, zo is Amos het beestje beginnen te noemen.
-          Op bladzijde 760, we naderen dan al het einde, laat de vogel opnieuw van zich horen. Stilaan wordt duidelijk dat hij niet enkel met duisternis is verbonden, maar dat hij ook het licht brengt:

En buiten voegde de vogel Elise zich even bij ons, die drie of vier keer, vrolijk, helder en vloeiend, haar Beethoven-ochtendsignaal gaf: ‘Ti-da-di-da-di…’ Ze zong het met speciale verwondering, met ontzag en dankbaarheid en vervoering, alsof tot dit moment de nacht nog nooit was opgehouden. Alsof deze ochtend de eerste ochtend in het universum was, en zijn licht een wonderbaarlijk licht was dat nog nooit was doorgebroken en nog nooit de wijde verten van de duisternis had doorkruist. (760)

-          De volgende keer horen we de vogel na de dood van moeder. Opnieuw wordt gezegd dat vader en zoon geen enkel heikel onderwerp aanraken, ze spreken enkel over politiek. ‘En elke ochtend zodra het licht werd, zelfs op die grauwe, mistige, druipende januariochtenden, klonk van buiten, tussen de natte kale takken vandaan, het deerniswekkende getjilp van de verkleumde vogel Elise: ‘Ti-da-di-da-di…’ (778)
-          De laatste keer horen wij de vogel in de laatste zin: het doek valt, moeder is dood en wordt ‘niet meer wakker ’s ochtends, ook niet toen de dag helderder werd en tussen de takken van de vijgenboom in de tuin van het ziekenhuis de vogel Elise haar verbaasd riep en nogmaals riep en vergeefs riep maar het toch weer probeerde en weer en nog steeds probeert ze het soms.’ (795)

De vogel Elise is het leven, de hartenklop, de overlevingsdrang, het licht.

*

En zo eindigt Een verhaal van liefde en duisternis, dit prachtige boek, op een mooie, lichte, ondanks alles toch enigszins – misschien, mogelijk, eventueel – hoopvolle noot. De boodschap die Oz brengt moge dan niet al te vreugdevol zijn, de muziek waarop hij hem heeft gezet, klinkt welluidend en maakt gelukkig en dankbaar.