DE OVERKANT
Het Kanaal is hier op zijn smalst. Hier miezert het, maar veertig kilometer verderop valt de zon door een kier in het wolkendek op de krijtrotsen. Als je een reus zou zijn met heel lange armen zou je ze kunnen aanraken. Ze lichten hel op. Er staat een stevige wind. Buitenmaatse schepen, door de afstand verkleind, klieven de golven.
‘Beeld je in dat je hier na duizenden kilometer tsjolen staat. Je krijgt eindelijk dat Beloofde Land te zien. Waarom willen die mensen eigenlijk allemaal naar Engeland?’
F., die jurist is, legt het me uit. Omdat men daar geen identiteitsbewijzen heeft. Omdat hun familie daar al is. Omdat ze daar in het zeer uitgebreide zwarte circuit veel meer kans hebben om werk te vinden. Omdat nu eenmaal heel veel mensen de taal spreken die ze daar spreken.
Ik vraag waarom ze daar geen identiteitsbewijzen hebben.
Dat is historisch zo gegroeid. Men ervaart het als een vrijheid.
Ik zeg dat ik nog geen seconde heb gedacht aan een koppeling tussen het feit dat ik te allen tijde mijn identiteit moet kunnen bewijzen en de gedachte dat ik daardoor een stuk van mijn vrijheid zou moeten inleveren.
Het gesprek is op gang getrokken. We wandelen op het pad bovenop de kliffen aan deze kant. Elk jaar valt er ergens wel weer een stuk krijtrots vijftig meter lager op het strand. We zien de kitesurfers in de baai tussen Wissant en Ambléteuse, en zeggen vriendelijk bonjour tegen de ons kruisende wandelaars, die in het Vlaams goeiedag terugzeggen. We hebben het over erfenisrechten, bastaardkinderen, DNA-testen, Delphine Boël, het anachronistisch gebruik van de term ‘huwelijk’ in het personen- en familierecht en het eigendomsrecht, het kunstmatig hoog houden van de huurprijzen door het niet op de markt brengen van leegstaande panden, enzovoort. Het miezeren gaat over in een drets die dwars door onze kleren gaat – we waren niet op regen voorzien.
Bij het keerpunt is er een parking. En op die parking staan tussen gewone auto’s en vlakbij een hoop migrantenspullen – zwemvesten, jassen, een matras, schoenen, van dat goud-zilveren aluminiumfolie waarmee drenkelingen worden ingepakt en een heleboel ongedifferentieerde brol – twee politieauto’s met draaiende motor te wachten op wat nog komen gaat. Ik zie een agent met opgestroopte mouwen, tattoos op de onderarmen, een e-sigaret om aan te lurken. Weinig vertrouwenwekkend, eigenlijk.
We keren terug naar het vakantiehuisje waar S. ondertussen een heerlijke coq au vin aan het klaarmaken is.
Het Kanaal ligt nu rechts van ons. De zon legt een opalen glans op de zee. Voor een oversteek is het water te onstuimig. Koppen schuimen. In Folkestone en Dover staan donkere mannen af te wassen in veel te kleine smerige achterafkeukentjes van fish and chips-restaurants. Zij kennen enkel elkaar en misschien zelfs dat niet eens.