Het dier – een konijn, vermoed ik – wordt aangereden en in de berm gekatapulteerd. Hopelijk is het meteen dood. De auto rijdt onverschillig door. Het dier, kadaver nu, blijft daar liggen. De regen gaat erover, de nacht, de vorst, ontij. Kraaien en eksters pikken er het lekkers uit. Het vlees teert weg. Het skelet komt bloot te liggen. Het restant, het ‘stoffelijk overschot’, begint meer te gelijken op iets wat opgegraven en met fijne borsteltjes bewerkt wordt dan op iets wat in de grond aan het verzinken is. De weg van alle vlees. Het restje vacht aan de lange achterpoten vertedert.
210325