wolkenfragmenten uit Robert Musil, De ervaringen van de jonge Törless
2524
Hij lachte, keek naar de lucht waar
wijn-geel de maan dreef tussen zwarte wolken, en toen staarde hij naar
de donkere haag van kreupelhout, als overwoog hij of hij dan daar maar op af
zou gaan. (32)
2525
Deze vrouw is voor mij een kluwen
van alle denkbare seksuele lust; en mijn moeder een wezen dat tot nog toe door
mijn leven ging als een ster, ver verheven boven alle begeerten, in een wolkenloze
verte, helder en zonder diepe verborgenheden… (39)
2526
Daar keek de hemel naar binnen, de wolken,
en roerloos de maan. (40)
2527
Alsof er nu voortdurend een grauwe
bedekte hemel over zijn leven zou hangen – met grote wolken,
monsterachtige, veranderende vormen en steeds opnieuw de vraag: Zijn het
monsters? Of zijn het alleen maar wolken? (60)
2528
Boven hem welfde de hemel in het
typische bleek ziekelijke blauw van de herfst, en kleine witte compacte wolkjes
joegen erlangs. (75)
2529
Recht boven hem was er een lichtend
klein, blauw, onzegbaar diep gat in de wolken. (76)
2530
Het was alsof het tot het uiterste
gespannen gezichtsvermogen blikken als pijlen naar de wolken slingerde,
die, ook al waren zij iedere keer iets verder gericht, steeds weer net niet ver
genoeg kwamen. (76)
2531
Het was eerst allemaal heel helder
en duidelijk in mijn hoofd; maar mijn gedachten zijn net wolken nu, en
als ik bij die bepaalde dingen kom, is het net een gat waardoor je in een
oneindige ondefinieerbare verte ziet. (100)
2532
Als een landschap vol wolken
en rotsblokken zo groot als huizen?
(128)