4 november 2017
44 – Kan je zo’n
grappige situatie beschrijven? Kun je hét moment vatten, de pointe waarin
allerlei omstandigheden samenlopen en tot een uitbarsting van hilariteit
leiden? Hoe moet je dat aanpakken? Hoe moet je in je aanloop de hoeveelheid
energie opslaan die je nodig hebt om in voldoende mate de explosie te kunnen
evoceren zodat iemand die er geen getuige van was er een idee van krijgt en
diegenen die er wél bij waren het gebeuren kunnen naleven?
Ik doe een poging.
De gastheer en gastvrouw van de gîte waar we verblijven (Au
Repos Cauchois in Auberville) zijn de hele avond weg, ze zouden rond half elf
thuiskomen. Wij hebben de woonkamer voor ons alleen en doen ons te goed aan een
berg fruits de mer, die duchtig wordt
angehaucht met witte wijn en bier. De
stemming zit er goed in – de leden van ons reisgezelschap raken voldoende op
elkaar ingespeeld om met ironie en respect elkaars gevoeligheden af te tasten
en liefdevolle kwinkslagen uit te delen. Ook de muziek draagt bij tot een
uitgelaten sfeer. Herinneringen aan eerdere gelagen en olijkheden worden
opgehaald. Er wordt herhaaldelijk gebulderlacht. Opeens herinneren we ons dat
onze huisbewaarders straks thuiskomen. We houden de deur in de gaten waar we
hun binnenkomst verwachten: de deur die wij telkens zelf gebruiken om het huis
te betreden. ‘Stel je eens voor,’ zo beeld ik me luidop in, ‘dat meneer
ladderzat is.’ We kennen meneer inmiddels als een keurige ex-uitbater van een bar tabac in Le Havre, die zéér omzichtig
met drank omspringt: hij heeft al iedere keer het door ons aangeboden glaasje
wijn geweigerd. ‘Of neen,’ vult iemand aan, ‘misschien is hij wel nuchter, maar
is mevrouw poepeloere.’ Mevrouw is
een klein uitgevallen tanig ding, ze torst de last van een verlies op haar
schouders en is behept met een poetsmanie. ‘Of neen,’ zeg ik dan weer, ‘het zou
best kunnen dat die twee heel nuchter thuiskomen maar dat wij al een flink eind
door de neus zijn.’ En ik beeld een scène uit waarbij ik meneer en mevrouw, die
binnenkomen, lallend verwelkom en bij het verbouwereerde koppel informeer of ze
een leuke avond hebben gehad. Dat uitbeelden gebeurt met uitzwaaiende armen, vervaarlijk
draaiende ogen en luidruchtig geïnformeer. Uiteraard in een Frans dat de
cadansen en tonaliteiten probeert te imiteren die Bourvil in de weergaloze
sketch L’Eau ferrugineuse
meesterlijk beheerst. Terwijl ik hierin opga, zie ik in mijn ooghoek dat B mij
met haar gelaatsmimiek tot de orde roept. En tegelijkertijd zie ik hoe áchter B
de gastvrouw opduikt. Het kan niet anders of zij heeft mijn pantomime
gadegeslagen. Mevrouw glimlacht en vraagt of alles naar wens was met de fruits de mer. En ze verdwijnt discreet in
haar vertrekken. We waren even uit het oog verloren dat onze huisbewaarders een
eigen voordeur hebben.
Later op de avond, wanneer deze hele gebeurtenis nog eens
wordt gememoreerd, zegt S dat de hilariteit nog het meest gelegen was in de
plotse, onbetaalbare overgang in mijn ogen en houding: van uitgelaten
vrolijkheid naar onvermengde paniek.