28 oktober 2017
38 – Wanneer ik
met mijn plankje – een halve meter voor tien euro – langs de tafel schuif
waarop in zes rijen, rug naar boven, de ‘afgevoerde’ en ‘uitgelezen’ romans
naar een levensreddende laatste koper lonken (niet uitverkoren →
papierversnipperaar, veronderstel ik), voel ik mij behalve een hebberige,
onrealistische, koopverslaafde boekenverzamelaar toch altijd ook een beetje een
redder van cultuur, een reddende ridder van de bedreigde geletterdheid. Ik koop
zelfs boeken die ik al heb maar die ik graag wil schenken – goedkope cadeaus,
ik weet het, maar misschien toch iets duurzamer dan de obligate fles wijn die
je meeneemt als je ergens op bezoek gaat. Door een boek te geven, ook al is het
met zijn harde geplastificeerde kaft, het etiket met de eerste drie letters van
de auteur op de rug en de stempels binnenin overduidelijk een afdankertje van
de bib, probeer je toch het geschenk enigszins te personaliseren, en ja, je
kunt behalve dat boek natuurlijk altijd toch nog die obligate fles rood
aanbieden. Beschouw dan het boek als strik rond de fles. Zo heb ik dit keer als
cadeauboeken de volgende pareltjes meegegrist: het historische werk Lenteriten van Modris Eksteins, de
essays De kunst van het reizen en Hoe Proust je leven kan veranderen van
Alain de Botton, en de romans De ringen
van Saturnus (Sebald), De rest van de
dag (kersverse Nobelprijswinnaar Ishiguro), Olivetti 82 (Verpaele) en Kaalslag
van Bohumil Hrabal. (Met betrekking tot die laatste roman had ik over het
hoofd gezien dat hij deel uitmaakt van de ‘omnibus’ Verschoven zelfportret, die ik zeven
jaar geleden voor 1 euro in zo’n bibliotheekslag verwierf, enkele dagen
nadat ik hem zeer tegen mijn zin in de reguliere boekhandel had laten liggen
omdat ik hem met 30 euro iets te duur geprijsd vond. Het overduidelijk
ongelezen exemplaar van Verschoven
zelfportret staat hier overigens nog altijd op lectuur te wachten – weet je
wat?, ik begin er zo meteen aan.)
Iedere keer opnieuw vraag ik mij af wat in godsnaam de
bibliotheekbonzen bezielt om deze ronduit barbaarse boekenverkoop te
organiseren. (Wanneer ik mij met mijn tas vol boeken naar de uitgang begeef,
moet ik langs mijn reguliere boekenboer, De Raaklijn. Ik trek dan mijn kraag
hoog op en kijk de andere kant uit omdat ik liever niet door de altijd
vriendelijke uitbaters of medewerkers van deze ‘zelfstandige boekhandel’ wordt
gezien. Maar ja, voor de halve meter die ik nu weer naar huis sleur, als een
kat haar prooi, kan ik daar hooguit een pocketje kopen.)
Het criterium voor afvoering, heeft men mij ooit verteld, is
een exponent van het verkeerd begrepen democratisme dat onze cultuur ten allen
kante ondermijnt. Het is een mooi bewijs van hoe de marge en het buitengewone
worden vermalen door het onverbiddelijke dictaat om alles wat boven of voor
mijn part náást het maaiveld verschijnt (als ‘boven’ te elitair zou klinken),
wég te maaien. Aus te rasieren. En
dat criterium luidt dan: ‘Wat gedurende één jaar niet werd ontleend moet er,
wegens plaatsgebrek, úit.’ Daarbij wordt, als ik zie wat ik nu weer mee naar
huis heb meegebracht – zie maar naar de titels van mijn cadeauboeken –, niet al
te veel rekening gehouden met iets wat minder meetbaar is: het culturele
gewicht. Zo heb ik – ik doe maar een greep – nog zeer propere en onversleten
exemplaren verworven, telkens in zo’n halve meter voor 10 euro en dus voor
mínder dan 1 euro het stuk, van: Uwe Tellkamp, De Toren; J.M. Coetzee, Scènes
uit de provincie; Karel Capek, oorlog
met de Salamanders, Cesare Pavese; Jouw
land, enzovoort.
Zou het overigens waar zijn, dat van dat ‘jaar niet
ontleend’? In Michael Herr, Verslagen uit
Vietnam, in 2003 uitgegeven in de Oorlogsdomein-reeks van De Arbeiderspers, tref ik behalve wat pijptabakkruimels
tussen de bladzijden 210 en 211 ook een bibliotheekticket aan, op naam van Tim
Robert E. Billiet. Daaruit maak ik op dat de heer Billiet behalve pijproker ook
liefhebber was van oorlogsdocumenten, dit boek ontleende op 10 oktober 2016 en
het ten laatste op 7 november van dit jaar moest terugbrengen. Vandaag is het
28 oktober. Het boek heeft dus inderdaad langer dan een jaar – daar ga ik toch
van uit – op een opvolger voor de heer Tim Robert E. Billiet moeten wachten,
maar de verbanning wordt toch met bijzonder weinig respijt toegepast.