9 november 2017
47 – Een paar
weken geleden nog maar zag ik hem in de trein. Na hem een eeuwigheid niet te
hebben gezien. Hij zag er moe en – toen, daar in die trein, kwam het me zo voor
– afgeleefd uit. Hij was alleen, nam
plaats bij het raam. Ik denk niet dat hij mij zou hebben herkend indien hij mij
zou hebben opgemerkt. Maar ik herkende hem wél. Even dacht ik nog hem aan te
spreken, maar waarom zou ik? Ik was niet vergeten hoe hij mij indertijd,
vijfendertig jaar geleden, was opgevallen. Hij begon toen juist, hoewel amper
zes jaar ouder dan ik, die toen de studie aanvatte, aan een assistentschap. Hij
was bijzonder mooi, had zelfs een Bowie- of Jaggerachtige uitstraling. Groeven
rond de hoeken van een grote mond, eeuwige sigaret. En hij had een prachtig
lief. Neen, zo iemand vergeet je niet vlug. Af en toe in de loop der jaren hoorde
ik zijn naam vernoemen in de verhalen van vrienden die wél in zijn omgeving
waren gebleven – voor hun werk, voor hun kunst. Afgelopen voorjaar zag ik een
werk van hem in de tentoonstelling Between
Heaven and Earth van het PAK, in het Lombardhuis aan de Langestraat in
Brugge. Het maakte indruk: ik herkende Lucas op de drie zeer gelijkende
zelfportretten. Drie keer had hij zijn hoofd afgebeeld, neergevleid op een rood
vlak. Nu begrijp ik dat hij – zoals we in ons dialect zeggen – zijn kop had gelegd. Had hij bij het
maken van die schilderijen al weet van zijn ziekte? Het heeft niet lang geduurd.
Het was, vertelt G mij via de chat, ‘een zeer agressieve kanker’. Op zijn
Facebooktijdlijn verschijnen tal van lovende en medelevende commentaren. Rust
in vrede, Lucas
Devriendt.