22 november 2017
56 – Jan Emiel Daele (1942-1978) zou in de Vlaamse literatuurgeschiedenis
regelrecht de vergeetput zijn ingetuimeld (hij heeft niet eens een lemma op
Wikipedia), mocht hij niet op spectaculaire wijze zelfmoord hebben gepleegd,
namelijk na eerst, in een beredeneerde – voorbedacht, geënsceneerd, inclusief
afscheidsbriefje – vlaag van jaloezie, zijn overspelige echtgenote te hebben
neergeknald met hetzelfde geweer waarmee hij vervolgens zichzelf voor de kop
schoot. Én mocht hij niet, vooral om die reden, door Jeroen Brouwers zijn
gememoreerd in het in 1983 gepubliceerde en onlangs aangevulde essayboek De laatste deur, het boek over zich
gezelfmoord hebbende schrijvers, dat trouwens met een biografietje van Daele
aanvangt.
Brouwers betoont maar weinig waardering voor de literaire
kwaliteiten van Jan Emiel Daele, die zo graag een belangwekkend schrijver was
geweest en die wellicht omdat hij die steile ambitie niet wist waar te maken
verbitterd voor een vroegtijdig einde koos. De scheve schaats van vrouwlief zal
dan wel de druppel zijn geweest die de emmer van zijn misnoegdheid heeft doen
overlopen.
Daele was vooral actief als (mede)oprichter en vólschrijver
van (eenmans)tijdschriften, maar hij schreef ook enkele journalistieke boeken
en een drietal romans die vanwege hun gemeenschappelijke erotische inslag
meestal in één adem worden genoemd: Een
placenta (1969), De achtervolgers
(1974) en De moedergodinnen (1975).
In 1977 publiceerde hij Je onbekende
vader, een deels autobiografische deels biografische reconstructie van het
vijftien jaar eerder op een natuurlijke wijze tot zijn eind gekomen zijnde leven
dat zijn vader had geleid. Het boek bevat relazen van schrijvers zoektocht naar
informatie, vooral dan de bijna letterlijk – met vraag én antwoord –
weergegeven interviews die Daele met een aantal getuigen had, maar ook in
experimentele trant geschreven kindertijdherinneringen: Jan Emiel was nog erg
jong toen hij zijn vader, lang voor diens dood, uit het oog verloor.
Je zou kunnen zeggen dat Je
onbekende vader dientengevolge vanuit een schuldgevoel is geschreven: je
hebt, Jan Emiel, te weinig gedaan om je vader te kénnen toen het nog kon. Denkt
Jan Emiel. Misschien.
Maar er speelt ook iets anders mee. Je onbekende vader beoogt ook een rehabilitatie te zijn. Vader
Daele immers was tijdens de Tweede Wereldoorlog wat men noemt een collaborateur. Als dit boek iets
duidelijk maakt, dan wel hoe rekbaar dat begrip is. De vader van Jan Emiel Daele
was aangesloten bij het VNV en was als ambtenaar in dienst van het
oorlogsstadsbestuur van Gent. Hij bekleedde als verantwoordelijke voor de
rantsoeneringsbonnen een machtige positie: met gelegenheid tot sjoemelen maar
ook met gelegenheid tot verregaande corrigerende rechtvaardigheid.
Jan Emiel Daele verheelt niet dat het niet bepaald
vaderlandslievend van zijn vader was om bij het VNV aangesloten te zijn. Hij
citeert uitvoerig uit de statuten van die extreem-Vlaams-nationalistische en
met de Duitsers sympathiserende beweging om dat te adstrueren. (Een door Daele
geciteerde publicatie van het VNV: ‘Wij bestrijden de verwording van het
huidige parlementarisme als noodlottig voor een gezonde inrichting der
maatschappij.’) Maar evenzeer toont Jan Emiel Daele aan, zonder daarom te
sympathiseren met het Vlaams-nationalisme, dat zijn vader totaal geen kwade
bedoelingen had, integendeel, en dat derhalve de paar maanden gevangenisstraf
die hem door de repressierechters werden aangesmeerd een disproportionele en
hoogst onrechtvaardige straf waren. Je
onbekende vader wordt hierdoor een reparatiedocument, dat des te
aangrijpender is omdat Jan Emiel Daele ook zijn vader én moeder rechtstreeks
aan het woord laat: zijn vader met een uit een teloorgegaan verleden gewaande
opgeduikelde verweerbrief, en in het afsluitende hoofdstuk zijn moeder met een
reactie op het boek dat je op dat ogenblik als lezer net achter de kiezen hebt.
Daarin heeft zij het onder meer over het bezoek – samen met haar kinderen – aan
de gevangenis, aan haar man die, volgens haar, ‘nooit iemand iets te kort
(heeft) gedaan of iets misdaan jegens gelijk wie’, en de emoties die dat
teweegbracht: ‘Die toestand was veel erger dan de oorlog zelf. Diegenen die dat
niet hebben meegemaakt, kunnen dat jammer genoeg nooit begrijpen.’
Deze aberrante inschaling van wat ‘erg’ en ‘erger’ is en het
wederzijdse onbegrip dat nog altijd heerst bepalen in Vlaanderen tot op heden
de politieke agenda. Alleen daarom al is de lectuur van dit boek de moeite
waard.
Het toeval – maar ja, dat bestaat niet, kon ik al
herhaaldelijk vaststellen – wou dat ik dit boek vond, of dit boek mij, net
nadat ik de eerste twee afleveringen van de VRT-tv-documentaire Kinderen
van de collaboratie had bekeken: daar sluit dit document wonderwel bij
aan. Reeks en boek helpen mij mijn kijk op die zwarte bladzijden van onze
geschiedenis te nuanceren.
Wat Jan Emiel Daele betreft, het is des te onbegrijpelijker
dat hij na deze waardige vaderrehabilitatie, die bekroond werd met de literaire
prijs van de stad Gent, enkele weken vóór de uitreiking van die prijs overging
tot die gruwelijke misdaad, om vervolgens, in een en dezelfde trance zo lijkt
het wel, de hand aan zichzelf te slaan. Alsof hij de schuld op zich wilde nemen
die hij net van de schouders van zijn lijdende vader had gehaald.