3 november 2017
43 –
Gisterenavond aan tafel werd mij gevraagd wat ik voor vandaag het mooiste
moment had gevonden. De vraag deed mij plezier natuurlijk, maar om de een of
andere reden kon ik mij, ondanks de prachtige wandeling, naar en langs en over
de door de inwerking van duizenden jaar zee en wind gesculpteerde kliffen van Étretat,
zo meteen niets anders voor de geest halen dan wat ik alleen maar het sómberste
moment kan noemen.
In het brasserietje Le Chaloup in Veulettes-sur-Mer, waar P
C op een Ricard, S op een dame blanche (die hem later op de avond zou
misvallen) en mij op een Pelforth trakteerde (zelf dronk zij een witte wijn),
doet een al wat ouder koppel zich zwijgend te goed aan een portie zeekokkels.
Dat smaakt hen duidelijk: behendig sleuren zij met een vork het levendgekookte
weekdier uit zijn schelp. De man, die er uitziet als een autoverkoper die met
pensioen is maar toch nog via onduidelijke communicatielijnen met de
extralegale activiteiten van de garagist voor wie hij vele jaren heeft gewerkt
verbonden blijft, gaat zich ten overstaan van de ober, tevens kok, in de
allervriendelijkste maar hoogst kokette bewoordingen te buiten: Ils n’étaient pas bons, ils étaient
parfaits! De ober laat het zich welgevallen terwijl mevrouw een beetje
monkelend toekijkt. Ze ként haar pappenheimer. Ze heeft het haar zorgvuldig
laten bijkleuren en draagt een bril die een decennium geleden heel erg en vogue was. Volgende scène: de man is
aan het telefoneren. Hij heeft zich met zijn rug naar mevrouw toegekeerd en
observeert, terwijl hij honderduit babbelt met iemand die op dat moment voor
hem duidelijk veel belangrijker is dan mevrouw en de gesavoureerde kokkels, de
weinig talrijke passanten op de dijk. Mevrouw vindt dit duidelijk helemaal niet
leuk. Ik probeer mij in haar te verplaatsen: hoe zij op de rug van haar partner
het fiasco van hun relatie uitgespeld ziet, of, zo mogelijk nog erger, hoe zij
het deerniswekkende van haar situatie niet eens meer tot zich laat doordringen
en er gewoon wat ongelukkig zit bij te zitten. Maar het telefoontje duurt wel
erg lang en op den duur wordt het mij duidelijk dat mevrouw beseft dat er voor
dit treurige tafereel minstens één toeschouwer is – ik wend mijn blik af. Een
minuut of twee later is de man nog aan het telefoneren, nog steeds met zijn rug
naar haar gekeerd. De situatie wordt nu uitermate pijnlijk. Wat zou ik doen
mocht ik in een dergelijke situatie verkeren, vraag ik me nu af. Ik denk niet
dat ik zou blijven zitten. Vragen naar de aard van de relatie tussen deze twee
mensen beginnen te rijzen, en naar de mate van afhankelijkheid, waarschijnlijk
vooral van financiële aard, waardoor zij wordt gekenmerkt. Uiteindelijk
beëindigt de man dan toch zijn gesprek. Meteen is dat het sein om op te
stappen. Daar zijn wij net ook mee bezig. Op de dijk zie ik de man en de vrouw
wegstappen. Hun lichaamstaal verraadt veel. Zij raken elkaar niet aan.