Le pire, c’est peut-être le restaurant. Comment
se donner une contenance, quand les autres échangent avec autant de jovialité?
Philippe Delerm, Quelque
chose en lui de Bartleby, 105
ǁ
Ik ga in mijn eentje aan een tafeltje zitten, blijf
met mijn ellebogen op het tafellaken gepoot knikken en glimlachen naar de vaste
klanten die ik ken en druk, wachtend op gezelschap dat niet komt, de ene
sigaret na de andere uit in het restje koffie van de klant voor mij, die mijn
stoel heeft verwarmd en een slagveld van leeggeschepte borden voor me heeft
achtergelaten.
António Lobo Antunes, Reis naar het einde, 155