wolkenfragmenten uit Joseph Roth, In het land van de eeuwige zomer
2425
‘Hadden die stenen geen ziel,’
roept hij uit alsof hij zich net nog aan de poëzie van Victor Hugo heeft
gelaafd, die grote Franse dichter die in de zwartste periodes van zijn bestaan
eveneens bomen, wolken en stenen leven inblies. (9)
2426
Ik heb de indruk dat een mens
tegenover een kolossale arena nog menselijkheid is, maar bij een wolkenkrabber
verschrompelt tot een mier. (31)
2427
De nood is zo diep als de zee, de
misdaad zo vrij als een wolk.
(82)
2428
Een paar wolken staan zwaar
en traag aan de horizon, alsof ze geen waterstof maar donker gesteente zijn. (92)
2429
De zon maakt er in zo’n goed gezelschap
een erezaak van onafgebroken en zonder wolken te schijnen. (122)
2430
Ik voel de donkere schaduw van de wolkenkrabbers
en vrees voor hun duistere geheimen in de aanblik van deze bonte, dansende
lichtjes die schoenen, bioscopen, vulpennen en vrouwen beloven. (132)
2431
Het is fris, vroege lente, er zijn wolken
met zilveren slierten en voor morgen is regen voorspeld. (152)
2432
Nu zwermen leeuweriken door de
lucht, het is gestopt met regenen, de wind heeft de wolken weggeblazen. (157)
2433
De hemel is zwaar. Hij draagt geen wolken,
maar onheil. (158)
2434
De lucht is grijs en wisselvallig;
karakterloze blauwe gaatjes doorbreken het wolkendek als littekens van
een vroegere schoonheid. (159)
2435
Als boven de ogen zware wenkbrauwen
hadden gelegen, hadden ze waarschijnlijk op bliksems geleken. Maar omdat de
ogen kaal zijn, komen ze als onschadelijke bliksemschichten uit een wolkeloze
hemel. (193)
2436
De milde en urbane zonsondergang
leek meer te maken te hebben met de zilveren glans van de lichtreclames dan met
de rozige wolkjes aan de horizon. (208)
2437
De wolken leken wel van
zwavel te zijn en straalden een gelig licht uit. (210)
2438
Het miezerde nog steeds met
tussenpozen, de gelige wolken galoppeerden over de daken, en duizend paraplu’s
bewogen onheilspellend boven de hoofden van de griezels. (214)