1.1.1.4. Ann Meskens, Jacques Tati. Een kwestie van kijken
→
Ann Meskens noemt Philippe Delerm als iemand die met taal
doet wat Tati met film doet: in een ‘Tati-universum’ maakt hij ‘minuscule
observaties’. ‘Mijnheertje Spitzweg (…) is tegentijds, tegendraads, uiterst
individualistisch, de flaneur die leeft van zijn blik op de anderen.’ ‘Monsieur
Spitzweg’, een alsacien die naar Parijs is verhuisd, is het hoofdpersonage in –
onder meer? – de korte roman Quelque chose en lui de Bartleby.
1.1.1.4.1. Philippe Delerm, Quelque chose en lui de Bartleby
(2009)
Philippe Delerm geldt in Frankrijk als de meester van het
detail, van het kleine genoegen, van de rake observatie – hij brak door met de
35 miniatuurtjes van telkens twee of drie bladzijden die samen La première gorgée
de bière et autres plaisirs minuscules (1997) vomden. In Quelque chose en lui
de Bartleby voert hij een zekere Arnold Spitzweg op, die hij meestal ‘Monsieur
Spitzweg’ noemt, met een knipoog naar de Monsieur Teste van Paul Valéry,
veronderstel ik, maar zeker ook naar Tati’s Monsieur Hulot. Monsieur Spitzweg
lijkt wel een alter ego van Delerm, met zijn hebbelijkheid om, enigszins
onaangepast en van op de zijkant, de kleine anekdotes te observeren – en te
noteren – die zich openbaren aan wie daar een goed oog voor heeft. Die zijkant,
dat onaangepaste: dat is belangrijk. Het gaat erom van de dingen die iedereen
belangrijk lijkt te vinden de betrekkelijkheid in te zien, en precies in wat
door de meesten wordt veronachtzaamd een waarde aan te treffen. En om daar dan
getuigenis van af te leggen. Of toch niet?
Dat laatste is in deze kleine roman van Philippe Delerm
cruciaal: moet de onaangepaste observator getuigenis afleggen? En zo ja, waarom
zou hij dat dan doen? Wat anders dan het verlangen beroemd of toch minstens
erkend te zijn zou daarvan de drijfveer kunnen zijn? Maar druist dat niet net
in tegen wat hij au fond is en wil zijn? Door uit zichzelf te treden (lees:
door te publiceren), zou hij precies aan zijn eigen raison d’être verzaken,
namelijk: in zichzelf zijn, buiten de maatschappij staan, de nodige afstand
bewaren om een observator te kunnen zijn – waardoor hij ook anderen kan doen
inzien dat niets banaal is (‘rien n’est banal’), dat wil zeggen dat ook het
schijnbaar meest onbeduidende de kracht van de glans in zich kan hebben die
over de dingen komt te liggen als je ze op een bepaalde manier bekijkt, als je
daar de nodige aandacht kunt voor opbrengen.
Het is dubbel. Arnold Spitzweg schrijft zijn observaties,
anekdotes en kleine verhaaltjes neer in een blog. Hij houdt, zoals álle
bloggers doen, nauwlettend het aantal bezoekers in de gaten. Hij wil er
natuurlijk veel, meer, steeds meer. Hij leest alle reacties en beantwoordt ze. Op
een bepaald ogenblik wordt hij gecontacteerd door een uitgever die brood ziet
in zijn teksten. Wat nu?
Bartleby is
het hoofdpersonage in Herman Melvilles verhaal Bartleby, the Scrivener
(1856) waarover op Wikipedia te
lezen is: ‘Bartleby's passivity has no place in a legal and economic system
that increasingly sides with the “reasonable” and economically active
individual.’ Delerm kent niet alleen dit verhaal maar heeft ook wat
secundaire literatuur doorgenomen en is zo tot de vaststelling gekomen dat er zoiets
bestaat als een ‘Bartleby-syndroom’: ‘l’attitude littéraire de tous les auteurs
ayant renoncé à la création non par impuissance mais parce qu’elle leur
semblait dérisoire, inférieure en tout cas à l’intensité de la vie réelle’.
Wat moet Monsieur Spitzweg doen? De verleiding om te
publiceren is groot. Maar waaruit bestaat zijn vie réelle? Het schrijven maakt
daar deel van uit, ongetwijfeld. De rompslomp evenwel die nu eenmaal gepaard
gaat met uitgegeven worden duidelijk niet. Want de kandidaat-uitgever laat er
geen twijfel over bestaan: Arnold zal wel degelijk moeten opdraven voor
interviews, ook op de tv mocht daar vraag naar zijn. Wanneer Arnold
tegenpruttelt, heeft de uitgever zijn antwoord klaar: ‘Écoutez, il y a déjà un
Thomas Pynchon.’