Het mooiste
moment van deze 6de augustus 2017, de elfde dag van mijn reis naar Frankrijk,
was toen bij het naderen van Château-Gauthier plots – ik gun mijn exegeten de
vreugde die gepaard gaat met het ontwarren van deze associatie – mijn inwendige
jukebox Somebody That I Used To Know begon
te spelen, inclusief de spectaculaire falsetstembuigingen van de Australische
zanger met – zoals onze Vlaams-nationale zender niet ophield te benadrukken
toen het liedje een hit was – Vláámse roots. Ondertussen kon mijn geestelijk
oog ook de video bekijken, die – God weet hoe dat allemaal mogelijk is – werd geprojecteerd
op een inwendig scherm. Heel duidelijk was te zien hoe de zanger, al zingend,
door beschildering van het naakte bovenlijf volledig in het decor verzonk. Dat
verzinken is schijnbaar grondig gebeurd, want na het succesliedje heb ik van de
man niets meer vernomen.
Deze gril van
mijn hersenjukebox bracht mij terug naar het ontbijt in het hotel – want daar
en toen was het dat de wurm zich via de ether in mijn oor had genesteld. Ik zat
er alleen aan mijn tafeltje – uiteraard, want er had zich de avond voordien
geen eenzame handelsreizigster aan mijn tafel geïnstalleerd – en onderging
gelaten de behandeling die een solitaire man in hotels niet anders kan dan zich
laten welgevallen: op het norse af strikt tot een minimale beleefdheid beperkt,
om niet te zeggen op het onbeschofte af onbehouwen. Verliefde koppeltjes die
elkaar tussen de gangen door bij de hand vasthouden en stamgasten worden met
alle egards behandeld, gezinnen daarentegen waar de kilte al is ingetreden, al
dan niet vergezeld door lastige kinderen, kunnen op een aan die kilte
beantwoordende kille behandeling rekenen waar ze niet tegen durven op te komen
omdat ze heel goed beseffen dat ze de sfeer in het etablissement in ongunstige
zin beïnvloeden en dus in zekere zin zeer terecht gestraft worden. Maar als man
alleen moet je ook niet al te veel kapsones hebben, heb ik de indruk. Alsof je
al blij mag zijn dat je met elementair fatsoen wordt bejegend. Maar goed,
vanmorgen zat ik daar dus nog maar net, toen de uiteenlopende leden van
eenzelfde familie een na kwamen binnengedruppeld. Toen iedereen zijn positie
had ingenomen en ik alle deelnemers aan het familieontbijt uiteindelijk had
geteld en de verschillende leeftijden had geschat, kwam ik tot de conclusie dat
hier vier generaties verenigd waren: een Jean Gabin-achtige stamvader van een
jaar of 85, die nog opvallend fris en met een kop nog vol wit haar de rest
zijner dagen tegemoet trad; zijn dochter van over de 60, verwelkend en
uitdijend en eenzaam; en dan een drietal opvallend fraaigebouwde vrouwen van
rond de 35-40, vergezeld van evenveel mannen, waarvan er twee een embonpoint
voor zich uitdroegen. En dan was er nog het gebroed. Het viel niet uit te maken
wie eigen bloed was en wie niet, maar ik denk toch dat Jean Gabin zich vooral
in vrouwelijke zin had voortgeplant. De jongelui, allemaal onder de tien, waren
van beiderlei kunne en hielden zich merkwaardig gedeisd. Deze kinderen hadden
zich bij de begroeting opvallend lief opgesteld ten aanzien van hun
overgrootvader. Een voor een waren ze hem rond de nek gevallen. De reden
hiervoor kon ik opmaken uit wat ik telkens hoorde herhalen in de vorm van een
wens: het was vandaag zijn verjaardag. De man beantwoordde de omhelzingen en
kussen met zichtbaar genoegen, zich ongetwijfeld afvragend of ze hier volgend
jaar nog eens op deze manier zouden samenkomen – maar dat zal wel, ik kan mij
niet voorstellen dat zo’n patente kerel er niet nog een jaartje zou bijdoen, al
weet je het natuurlijk nooit, het kan rap
gaan. Met eentje, een jongen, bleef hij bezig toen het kind hem al had
losgelaten en naar zijn croissant snelde. De volgende, een meisje, was al rond ‘s
mans nek gaan hangen en kreeg door het nog niet afgeronde gesprekje met haar
voorganger niet de verhoopte belangstelling.
Het was een
vrolijke en vreugdevolle bedoening. Allen deden zich te goed aan de croissant
en het oud brood die hier, met de obligate voorverpakte porties boter en jam,
als ontbijt worden geserveerd – alleen de ouwe at niet, hij had voldoende aan
een petit café en een filterloze Gauloise waarvoor hij zich afzonderde
op het terras. Hij was op mijn reis een van de eerste mensen die ik zag roken.
En ja, net toen ik begon te denken aan hoe onwaarschijnlijk het stilaan werd
dat ik ooit in zo’n rol zou kunnen aantreden, met kinderen, kleinkinderen en
achterkleinkinderen in een vreugdevol samenzijn, weerklonk uit de
computershuffle achter de bar dat lied Somebody That I Used To Know –
waarmee de hele associatieketen aan elkaar werd gelijmd. Ik smeerde nog op het laatste
sneetje brood – geroosterd en dus niet deze ochtend heel vroeg knispervers uit
een oven gerold – de rest van een ongedefinieerde en enkel door de informatie
op het schuitje als pruimenjam te identificeren brij uit, verorberde deze hap,
leegde mijn glas fris appelsap, naar verluidt hier ergens in de streek
artisanaal bereid, en verliet onopgemerkt de gelagzaal om mij klaar te maken
voor alweer een lange fietsrit, een die mij vandaag naar Laval en
Château-Gauthier zou voeren.