Het mooiste moment van deze 31ste juli 2017,
de vijfde dag van mijn reis naar Frankrijk, was mijn vijfde of zesde bezoek aan
de Romaanse kerk van Thaon, nabij Caen. Hoewel Thaon een eind naast de kortste
lijn tussen Honfleur en Brest ligt, de afstand die ik vandaag met de auto te
overbruggen heb, een goede 450 kilometer, overwoog ik, toen ik Caen aan het
ronden was op de périphérique, dat ik tijd genoeg had om nog eens naar
dat kerkje toe te gaan.
Er zijn drie Thaons. Het eerste, beneden bij
het riviertje, is, op de kerk na, verdwenen. Het tweede Thaon ligt hogerop, bij
de verbindingsweg tussen Caen en Cherbourg, die inmiddels is afgeserveerd door
de aanleg van de veel snellere twee-maal-tweevaksbaan waarop de auto's
voorbijrazen zonder zich om Thaon te bekreunen. Het tweede Thaon is negentiende-eeuws
en heeft een eigentijdse kerk die, vreemd genoeg, ook al enigszins buiten de
dorpskern staat. Het derde Thaon is het gloednieuwe en kerkloze slaapdorp,
zoals het tegenwoordig overal in Frankrijk verschijnt: een conglomeraat van nieuwe,
kleine, losstaande, gepleisterde huizen buiten de kern, die verlaten en doods
achterblijft. Om de oude, oorspronkelijke, kerk te bereiken die nu al duizend
jaar staat weg te zakken in het marécageuse weiland bij het riviertje moet
je eerst noordwaarts door het dorp rijden, dan kom je voorbij de nieuwe kerk,
een affreus geval, en ongeveer een kilometer verderop op de weg naar
Saint-Thierry zie je dan, al een heel eind buiten de bebouwde kom, naast een
parkeerplaats waarop ik nog nooit een andere auto heb zien staan, twee borden:
een dat waarschuwt voor dieven en dus aanraadt om toch maar niets waardevols in
de auto te laten liggen, en een ander dat het holle voetpad aanwijst dat tussen
twee hagen naar het lagergelegen kerkje leidt. Na twee-, driehonderd meter
afremmend stappen bereik je een open, door een statige bosrand afgezoomd
weiland. Nog eens honderd meter verder zie je hoe een wit gebouw zich
gedeeltelijk achter een paar monumentale bomen verschuilt.
Vijfde of zesde bezoek zei ik: het valt zo
meteen niet meer te achterhalen. Ik ben er achtereenvolgens geweest met P., ik
denk het eerste jaar van ons samenzijn, toen we onze reisjes nog zorgvuldig
voorbereidden en ik op basis van een aanduiding (‘édifice religieux intéressant’)
op de Michelinkaart had voorgesteld om maar eens te onderzoeken of dat kerkje
in Thaon iets zou zijn, en dan later samen met enkele vrienden, en vervolgens
met S., twee keer zelfs, denk ik, en dan nog eens met mijn moeder, tijdens haar
voorlaatste reis, nu toch ook alweer zeven jaar geleden – drie jaar voor ze
stierf.
Iedere keer, misschien niet altijd in dezelfde mate, maar toch, werd ik
bij het naderen en aanschouwen van het Romaanse kerkje overvallen door iets wat
ik bij gebrek aan een beter woord maar ontroering zal noemen. Het ligt daar zo
achtergelaten, maar door zijn schoonheid toch fier en onaantastbaar. Het toont
zijn wonden, zijn vervormingen, ongegeneerd, zoals een oud en kreupel en
krimpend mens niet maalt om wat hij niet meer kan. Er groeit gras boven op de
toren; de muren lijken een samenraapsel van vlakken en versieringen (met onder
de kroonlijst van het dak de schalkse sculpturen die zijn ontsproten aan de
fantasie van de steenkappers, het equivalent van olijke drolerieën in
manuscripten); het schip is gedeeltelijk verzakt; de raamopeningen zijn
dichtgemetseld, maar door een gat in de gesloten deur kun je naar binnen loeren
en dan zie je die perfecte vormen die overal in West-Europa het interieur van
een Romaanse kerk bepalen: de pilaren met kapitelen, de boogvormen, de halve
ommegang van het koor, het licht dat door smalle openingen spaarzaam naar
binnen valt.
Het kerkje van Thaon is mooi, het is prachtig,
en toch is mijn ontroering niet uitsluitend tot een esthetische ervaring te
herleiden. Ze is evenzeer existentieel. Door hier nu al gedurende dertig jaar
om de zoveel tijd, gemiddeld om de zes jaar of zo, terug te komen, word ik
geconfronteerd met de voortgang, of de neergang, die mijn eigen leven doormaakt,
de nietigheid ook van de luttele jaren die ik te slijten krijg in vergelijking
met het meer-dan-een-millennium dat deze église du Xème et XIème siècle hier
al de tand des tijds staat te doorstaan, van alles en iedereen verlaten, dat
wel, maar toch trots op zichzelf staand en door de mens geholpen om voorlopig
niet definitief in het moeras weg te zinken.