Het mooiste moment van deze 1ste augustus
2017, de zesde dag van mijn reis naar Frankrijk, was toen ik langs de kust
fietste vanuit Plougonvelin, waar ik dezer dagen bij H. & B. logeer: eerst
naar Pointe de St. Mathieu en vervolgens noordwaarts tot in Ploudalmézeau, waar
ik, alvorens de saaiere en vanwege de tegenwind ook lastigere terugtocht aan te
vatten, in een café een koffie dronk, niet zonder een stamgast die vertelde dat
er vandaag voor zijn deur een circus zijn tenten had opgezet, te moeten
tegenspreken met betrekking tot het welzijn van de gevankelijk meegevoerde en
tot het uitvoeren van vernederende trucs aangezette leeuwen en tijgers – hij had
uitdrukking gegeven aan zijn verwondering over het feit dat een aantal jongelui
verzet had aangetekend tegen de komst van het circus want vroeger waren
uitgerekend de kinderen toch het meest tevreden wanneer zo’n attractie het dorp
aandeed? ‘Ze geven toch niet de indruk er ongelukkig uit te zien,’ zei de man
over de circusdieren. ‘Ja, dat kan wel zijn,’ antwoordde ik, ‘maar heeft u er
al wel eens over nagedacht dat u hun al dan niet gelukkig zijn beoordeelt
vanuit het standpunt van de mens en niet uit dat van de leeuw of de tijger?’
Nu goed, ik wou het hebben over die rit langs
de kust via Le Conquet, de Pointe de Corsen, Lampaul-Plouarzel, Blérès,
Lanildut, Porspoder, Trémazan, Portsail... – en dan laat ik nog een deel
toponiemen onvermeld, namen die, alsof ze zo al nog niet exotisch genoeg
klinken, telkens op de wegwijzers en gemeenteborden nog eens verdubbeld worden
met hun Bretonse equivalenten, die nog veel vreemder klinken en die, zeer
on-Frans, opmerkelijk veel k's bevatten.
Het was vandaag mooi weer met blauwe lucht en
overzeilende wolken: de decorbouwer had de best bij de geologische en maritieme
gegevenheden passende rekwisieten bovengehaald. Zeer clichématig, dat wel,
zodat elke poging tot beschrijving hier de stijlgevoelige haren ten berge zal
doen rijzen. Maar daar trek ik mij niets van aan. En dus: het licht danste op
de opmerkelijk blauwe golven die, omdat er maar weinig wind stond, niet
schuimden of met veel kabaal op de rotsen braken maar integendeel bedaard
uitbolden op de witte strandjes waar baders, zwemmers, surfers en
zandkastelenbouwers in alle rust hun respectieve nutteloosheden beoefenden.
Omdat het nu eenmaal vakantie is. Verder op zee laveerden schitterend witte
driehoeken door de watermassa's: zeilbootjes. Eén, nog een, een tiental en ja,
achter gindse klif doken er wel honderd op. De weg slingerde zich van prethaven
naar prethaven en van vuurtoren naar vuurtoren, op en neer over het milde
reliëf, en ik maakte in het dalen voldoende snelheid om de volgende helling al
voor de helft freewheelend te entameren. Weinig verkeer, overigens: dat
droeg in aanzienlijke mate bij tot, ja, tot wat eigenlijk? Tot een gevoel van
welbevinden, een fysieke genoegdoening, een esthetisch genot, een gedachte- en
zorgeloos in-het-moment-zijn, ja, dit moet een moment van geluk zijn geweest.
Zo hevig en onvermengd was deze geluksbeleving, dat ik mij niet liet afleiden –
of toch maar een klein beetje – door de ergerlijk banale architectuur die hier
de kusten overwoekert, nauwelijks nog ademruimte latend voor de
oorspronkelijke, uit graniet opgetrokken huizen die hier en daar tussen alle
kneuterigheid en crépis getuigen van een ver en ongetwijfeld woest, hard en
onherbergzaam verleden toen hier op de nauwelijks weg te noemen wegen
nog geen fietsende noorderlingen konden worden gesignaleerd.