Ik was deze ochtend al vroeg op. Zo rond een
uur of vijf, half zes. Ik ben verschillende keren op het terras gaan staan.
Eerst was het nog donker. Ik hoorde helemaal niets. Wat later de schemering.
Het bleef stil. Het eerste licht. Ja, in de verte: één. Ik hoorde één merel.
Kan ik mij een wereld zonder merels
voorstellen? Ja, dat kan ik. Maar eigenlijk wil ik het niet kunnen. Zolang je
er niet op let en hun aanwezigheid vanzelfsprekend vindt, stelt de vraag zich
niet. Maar nu. Wat een vreselijke gedachte. Het usutu-virus,
godbetert uit Swaziland meegebracht door zwaluwen.
Het is niet de eerste soort die verdwijnt.
Veel planten en dieren zijn al met stille trom vertrokken. Wij merken hun
afwezigheid niet eens op. Wij missen ze niet omdat wij er geen oog voor hadden
toen ze er wel nog waren. Denk aan de goudvink, de roek, de korenbloem, de olm.
Nu verdwijnt ook de merel. De zwarte, de geelgebekte die een rode kers rooft, de luidruchtige, de
geparalyseerde die mij kouwelijk aankijkt met zijn glazen oog, de met schel
gekwetter wegvliegende. Het stemt me diepdroevig. Het is hartverscheurend. Hebben
wij dit verdwijnen mee in de hand gewerkt? Wat staat er nog allemaal te verdwijnen?