Wat een prachtige film van Bert Haanstra, Alleman uit 1963! Ik
weet het wel, dit portret van ‘de’ Nederlander en van ‘Nederland’ is, in die
nog ongekleurde, onvermengde, duidelijke tijd,
hoogst idealiserend en zelfs idylliserend, met nauwelijks een negatieve noot. En
natuurlijk – ik ben ook niet van gisteren! – ben ik niet blind voor de retoriek
van de montage, de manipulerende verhaallijn die begint met een vertrek en
eindigt met een thuiskomst en waarin voor ellende en dood nauwelijks plaats is.
Maar toch. Toch vraag ik mij af wanneer ik dit bekijk – en ik weet dat ik mij
hiermee blootstel aan hoongelach en verwijten van conservatisme en nostalgie –:
was het in die tijd voor de modale mens niet eenvoudiger?; leefden de mensen
niet beter en vanzelfsprekender samen?; hadden ze niet minder nodig om gelukkig te zijn en plezier te maken, levensvreugde
te ervaren?; was wát ze nodig hadden niet échter en nauwer aansluitend bij hun
leven? Ik zie de schaatsers, de eerste schooldag, de boeren die een koop
sluiten wijl ze een neut drinken en een knaak roken. En dan denk ik: gétverr, we zijn het toch ergens
onderweg kwijtgespeeld! Ik weet het: de benepenheid, de schaarste, de
hypocrisie, de au fond heel erg xenofobe
en gesloten samenleving – er komt godbetert slecht één (1) allochtoon gezin in
beeld. Maar toch, toch is het moeilijk om als je zo’n tijdsdocument ziet niet totáál ongevoelig te blijven voor een soort
van nostalgie, een soort van weemoed naar iets waarvan je weet dat het nooit
meer terugkomt maar dat het er wél ooit eens is geweest.