Het mooiste moment van deze 28ste juli 2017,
de tweede dag van mijn reis naar Frankrijk, was toen ik op mijn fietstocht halt
hield in Blangy-le-Château om er, bij de bakker, iets te kopen. Ik was – voor mijn
doen – erg laat opgestaan, om negen uur liefst, en ik had daarom haastig – want
ik wou toch ook niet te laat vertrekken – een viertal sneden met de van huis
meegenomen aardbeien- en rabarberjam belegd en daarbij ook nog een sneetje
jonge gouda naar binnen gewerkt. Om kwart voor tien vertrok ik. En dus was ik
al voor elf uur in Blangy. Ik had nauwelijks twintig kilometer gereden.
Overwegende dat het best mogelijk was dat ik op de rest van mijn parcours, dat ik,
met rugdekking van een Michelinkaart en mijn fiets-gps, voor een groot deel aan
het toeval overliet – het zou mij tot vlak bij Lisieux voeren en, in het
terugkeren, om Pont-L’Evêque heen – geen bakkerijen of welke andere winkel ook
zou aantreffen waar ik de nodige mondvoorraad zou kunnen kopen om mij over de
middag heen te helpen, besloot ik om alvast preventief tot de inname van de
nodige suikers over te gaan. Ik vroeg aan de winkeljuffrouw, die gematigd
vriendelijk van wal stak maar die, nadat ik haar vriendelijk had aangesproken,
toch best aardig bleek te zijn, of ze rijsttaartjes had. Toen ze aangaf dat
niet te kennen, maakte ik haar duidelijk dat rijsttaartjes te onzent zeer in
trek zijn bij wielertoeristen. Ik liet mijn oog dan maar vallen op een
crumbletaartje aux fruits rouges. Neen, ze hoefde het niet in te pakken,
ik had een onmiddellijke consumptie voor ogen. Dat wist de jongedame wel te
appreciëren, dat ik haar niet nodeloos aan het werk zette. Dit vervroegde
middagmaal beet een gat van 2,10 euro in mijn vakantiebudget. Ik toog met mijn
crumble naar de dichtstbijzijnde bank die, het zal wel speciaal uitgekiend zijn,
van achter een plantsoen met fleurige veldbloemachtige sierbloemen en naast de
dorpskraan het allervoordeligste perspectief bood op de belangrijkste straat
van dit mooie, om niet te zeggen pittoreske dorp, met aan weerszijden kleurig
beschilderde en bebloemde vakwerkhuizen en in het midden een rij vlaggen van
alle landen van Europa en nog kleine en dus wellicht nog niet zo lang geleden aangeplante
bomen, en daaronder, onder die vlaggen en bomen, geparkeerde auto's – ja, je
moet ze érgens kwijt. Ik kon, tijdens het nuttigen van mijn crumble, die
werkelijk voortreffelijk smaakte, het tafereel gadeslaan dat zich op de
straathoek rechts van mij afspeelde tussen de eigenares van de bloemenwinkel – artisan fleuriste: marriage, deuil,
location tout événement, décoration, cadeaux – en een klant, een
vrouwelijke klant uiteraard, tussen de op de stoep uitgestalde, uitermate
artisanaal samengestelde bloemstukken. Ik verorberde de heerlijke cake en de
frisse rode vruchten – ik vermoed een samenstelling van framboos en braambes,
ja, dat laatste ben ik wel zeker want toen ik alweer fietste, op de steile
helling richting Saint Philbert-des-Champs, diepte ik met mijn tong zo’n
typisch braambespitje op uit de holte die in een van mijn bovenste kiezen is
ontstaan nadat daar een maand of twee een stuk uit is afgebroken. Zonder erg,
maar ik moet van deze nieuwe desintegratie van mijzelf bij het volgende bezoek
aan de tandarts, op 11 september of all
dates, zeker gewag maken. Om maar te zeggen: dat gebakje, die bank, de
kleuren van de huizen, vlaggen, bloemen, en dan die bloemenverkoopster en haar
klant, en ik die daar zat en toekeek en alles wegspoelde met een slok fris
water: het was een heerlijk moment en ik verdrong snel de metagedachte dat ik
eindelijk eens aan niets hoefde te denken.