XII.4.
Aljosja brengt een zeer positieve getuigenis. Hij herinnert aan de schande die Dmitri voelde in verband met het geld dat hij van Katerina had ontvreemd en dat hij weliswaar had maar niet wilde teruggeven. Katerina brengt in haar getuigenis een offer: zij vertelt hoe Dmitri haar, lang voor zij hem drieduizend roebel leende, vijfduizend roebel heeft geleend en dat hij daarbij een ‘eerbiedige buiging’ maakte. Dit voedt de roddels, maar zij trekt zich daar niets van aan. Waarom offert zij zichzelf en haar reputatie op? Groesjenka beschuldigt haar, in haar getuigenis, ervan tweedracht te hebben gezaaid. Volgens haar is Smerdjakov de schuldige: Dmitri zou nooit liegen. Rakitins reputatie wordt door haar helemaal beschadigd. Haar optreden laat een onaangename indruk na.
XII.5., getiteld ‘Een onverwachte catastrofe’
Ivan stelt lusteloos dat Smerdjakov, op zijn aangeven, Fjodor heeft gedood. ‘Wie wenst niet de dood van zijn vader?’ Waarop bij Ivan de stoppen doorslaan. Hij wordt manu militari verwijderd. Dan – coup de théâtre – wordt Katerina Ivanovna hysterisch. Zij overhandigt de brief die Ivan een ‘mathematisch’ zeker bewijs had genoemd voor Dmitri’s schuld en die Dmitri te gronde zal richten. Katerina zegt dat zij Dmitri drieduizend roebel gaf om hem op de proef te stellen, om te zien of hij werkelijk zo laaghartig zou zijn om het geld, dat hij met Groesjenka zou verbrassen, van haar te aanvaarden. Dmitri wou alleen met haar trouwen omwille van haar geld – zijn vergaf hem zelfs zijn ontrouw. Maar Ivan is de ware edelmoedige. Zij neemt het er maar bij dat zij door haar late getuigeverklaring haar eerdere verklaringen ongeloofwaardig maakt en dat zij dus ook zichzelf opoffert. Dostojevski zegt nu de volgende verhoren niet meer samen te vatten. Ze bevatten vooral herhalingen. Alles komt, zegt hij, toch voldoende aan bod in de samenvatting van de rede van de officier van justitie die hij in het volgende hoofdstuk zal brengen.
XII.6.
De aanklager spreekt zijn requisitoir uit met de koorts in lijf en leden: ook hij is ziek! Hij begint met de vaststelling dat niet de zaak-Karamazov beangstigt, maar het feit dat dergelijke zaken niet meer beangstigen. Hij stelt vragen bij ‘onze tijd’. Hij plaatst de familie Karamazov in een bredere context: het komt hem voor ‘dat in het beeld van dit merkwaardige gezin als het ware een aantal algemene fundamentele elementen van onze hedendaagse intellectuele gemeenschap doorschemeren’. Fjodor is een ‘vader van deze tijd’, een vader die zijn verantwoordelijkheid als vader niet heeft opgenomen, ook niet zijn ‘geestelijke verplichtingen’ als vader. Voor Ivan is alles geoorloofd, hij is het slachtoffer van ‘verkeerd begrepen en half verteerde Europese verlichtingsidealen’. Aljosja heeft zich van de weeromstuit gericht tot de ‘aardse’, comfortabele waarden en zekerheden van het klooster. Dmitri is ‘de verpersoonlijking van Rusland’, een nogal onberekenbare mengeling van goed en kwaad, van Verlichting en Romantiek. ‘Karamazov-naturen’ kunnen tegelijk de uitersten, de ‘twee afgronden’ van hooggestemde idealen en laagste drijfveren beleven – en in dat opzicht zijn het echte Russen. De aanklager legt uit waarom het verhaal van het niet aanspreken van de helft van de drieduizend roebel, die in een zakje rond de nek werden bewaard zodat Dmitri steeds kon blijven zeggen dat hij weliswaar een schoft maar dan toch geen dief was, niet kan kloppen. De echte Dmitri zou dat geld toch hebben aangesproken, tot er niets meer van zou zijn overgebleven.