Ik heb een hekel aan zogenaamde intellectuelen of cultuurcritici of mediawatchers – whatever you call them – die de ernstigste dingen op een lachertje afhaspelen in allerlei onnozele programma’s en quizzen en spelletjes. (‘Ik heb een hekel’ : ik druk mij beleefd uit.) De essentie van kritiek is dat ze van buitenaf hoort te gebeuren; wie zich voor wat zilverlingen encanailleert met datgene waarop hij kritiek uitoefent, is verbrand en voor het goede doel definitief onbruikbaar. (Het schrijnend gebrek aan mondige critici die zich níet laten opsluiten in academische cenakels omdat ze níet hoeven te hengelen naar een subsidietje of een beursje of een benoeminkje, is overigens maar één van de aspecten van het stille totalitarisme waaronder we vandaag gebukt gaan – en we zijn te verdoofd om het goed te beseffen.)
Maar goed, dat zijn zware woorden, en ik weet ondertussen ook wel dat ik die maar beter niet te vaak uit de kast haal. Wat ik hier wou zeggen is dat ik kort na twaalf uur ’s middags ondanks deze ‘zware’ bezwaren toch nog altijd met plezier luister naar twee ‘wetgevers’ in de zich ‘Het Vrije Westen’ noemende praatjesbarak op Radio 1: Kurt Van Eeghem en Patrick De Witte. Vooral die laatste blijft er in slagen om op min of meer autonome wijze van lattum te geven op bepaalde mistoestanden, bijvoorbeeld op – ik noem maar iets – het gegeven reclame, waarmee hij alvast een van de weinigen is die openlijk dat heilige huisje durft aan te vallen. Alleen daarom al blijf ik naar hem luisteren en vind ik dat vele anderen dat ook zouden moeten doen. Deze man draagt het hart op de juiste plaats en beschikt als weinig anderen in Vlaanderen over de gave des woords. Hij encanailleert zich weliswaar door zich onder de vleugels van het onbenullige wicht Fried’l – moeder de gans – Lesage te nestelen, maar ik heb de stellige indruk dat dat bij hem nog altijd een strategie is. Het is meer een infiltreren, een kwestie van bereik, een perfide spel van undercover ondermijnen van de gevestigde orde, als het ware.
Gisteren had ‘(pdw)’ het over de ‘belachelijke’ hang bij velen naar vroeger, dat het toen allemaal beter was, dat de mensen toen tenminste nog ’s avonds op een stoel op straat met elkaar zaten te lanterfanten – en meer van dat nostalgisch geouwehoer.
Waaraan ik mij ook al eens heb bezondigd.
Wat is er volgens (pdw) mis met die hang en dat geouwehoer? Dit. Dat diezelfde nostalgici op hun paard zitten als bij hen in de allochtone buurt de Turken precies datgene doen waar zij zo naar hunkeren: op straat lanterfanten en de parochie verleggen tot de zon allang achter de kim – waar zij eerst ‘ter’ genegen was – is verdwenen. Nostalgici die nu, ‘vandaag de dag’, veel liever de hele avond achter hun tv, of computer, enfin: achter een scherm ofte lichtbak hangen en die bijgevolg bij God niet zouden weten waarover ze een hele avond met hun buurman, gesteld dat ze die al kénnen, zouden moeten keuvelen… En als die buurman dan al een Turk zou zijn, hoe zou die nostalgicus hem dan moeten uitleggen waarom hij één van die vier Vlamingen is die uit verveling Blok stemt? Zou hij hem durven zeggen dat hij dat à la limite doet omdát hij zo misnoegd is over het feit dat er in zijn leven nu eenmaal zodanig weinig gebeurt dat hij wel niet anders dan nostalgicus kan zijn – behalve dan dat Ken uit het Huis is gewipt en dat Dorothy erin is geslaagd om op het verlaten eiland Bart te verleiden en dat Wendy Pieter-Jan de bons heeft gegeven, etcetera, enzovoort.
Nu, zo goed als (pdw) kan ik het niet verwoorden. U moet het ginds maar eens nalezen. Ik vind het alvast galant van hem dat hij voor zijn blog precies dezelfde lay-out heeft gekozen als ik hier.