zaterdag 9 oktober 2004

Discreet

De jonge Franstalige Belg Jean-Philippe Toussaint debuteerde in 1985 succesrijk met De badkamer en vergrootte later zijn faam met Meneer en Het fototoestel en met verfilmingen van zijn romans. Nu is er De aarzeling (La reticence, 1991, vertaling Marianne Kaas). Veel gebeurt er niet in deze roman. Er staat veel op het punt te gebeuren. Daarover lijkt Toussaint het te willen hebben: over dat op-het-punt-staan-te-gebeuren. En over de onzekerheid, eventueel zelfs de angst die daarmee gepaard gaat. Tot in de kleinste details zwermt de malaise van het verlammende aarzelen uit. Het tijdsverloop wordt ondraaglijk. De tijd staat stil. Of toch bijna: hij sleept zich voort via zinloze herhalingen van doelloze gebaren. Er moet iets gedaan worden maar de paralyse souffleert de aarzelaar duistere drijfveren in en doet hem niets doen, of, indien toch iets, de verkeerde handelingen, de minst voor de hand liggende. In angst gedijt logica niet.
Een man van vooraan in de dertig betreedt het verlaten kustplaatsje Sasuelo. Hij duwt het wagentje met zijn minder dan een jaar oude zoontje voor zich uit. Het zoontje is opvallend meegaand en zindelijk en het slaapt erg veel, zodat de held van het verhaal niet al te zeer belemmerd wordt in het beleven, of beter: het niet beleven van zijn vreemde avonturen. De aanwezigheid van de peuter in dit verhaal is behalve bizar en charmant toch ook functioneel: door het contrast met de zelfverzekerde onschuld van het kind zet Toussaint de onrust en de paranoïde angsten van zijn hoofdpersonage extra in de verf.
'In zekere zin was ik naar Sasuelo gereisd om de Biaggi's te bezoeken,' zegt de vader. Maar 'een soort mysterieuze vrees' houdt hem tegen. Hij stelt het bezoek uit. Hij doet enkele onverklaarbare dingen, post uit de brievenbus van de Biaggi's stelen bij voorbeeld, en verzeilt nog op andere manieren in compromitterende situaties. Zo moet hij, wanneer hij na een nachtelijke wandeling het hotel niet meer binnen kan, de zo al argwanende uitbater wekken. Inmiddels heeft hij in het haventje een onheilspellende ontdekking gedaan: op het water kabbelt een dode zwarte kat tegen de kademuur aan.
De Biaggi's en het uitgestelde bezoek worden obsessies; het immer grijze en miezerige Sasuelo met 's nachts de aan- en afzwiepende lichtbundel van de vuurtoren op het tegenoverliggende eiland wordt een behekst oord.
Het verhaal krijgt door de talrijke, soms letterlijke herhalingen iets bezwerends. Toussaints taal is sober en zakelijk. Met minimale middelen schept hij sfeer, doet hij een onmiskenbare spanning ontstaan. Maar daar blijft het bij. Veel meer moet men in deze pretentieloze roman niet zoeken. Of het zou de deugddoende ironie moeten zijn waarmee Toussaint zijn lezers op het verkeerde been zet. Hij bouwt zijn spanning op om niets. Hij laat die superieur onverschillige peuter niet meespelen in een verhaal dat er eigenlijk geen is. (Een door een peuter vergezelde romanheld, het is op zich al merkwaardig.) Hij zet ook doodlopende zijsporen uit. Zo is een van de hotelgasten een aantrekkelijke, alleen reizende, fotograferende, niet onaardig uitziende jongedame, van wie je denkt: voilà, daar is de muze – maar neen, ook hier gebeurt er niets, deze vrouw verdwijnt al even onopgemerkt en discreet uit het verhaal als dat ze erin haar opwachting heeft gemaakt.
Discreet, ja, dat is voor deze roman wel het meest toepasselijke adjectief.

(verschenen in Kunst & Cultuur, oktober 1993)