notitie 276
Ik heb mezelf iets aangedaan. Ik ben weer te ijverig geweest. Te ambitieus. Te consciëntieus.
Te Gussinklo.
Dat zit zo. In Leo’s leesclubje, waar ik deel mag van uitmaken, besloten we De hoogstapelaar van Wessel te Gussinklo op het programma te plaatsen. Dat was in april. Iemand, ik weet niet meer wie, vond dat een goed idee. Was Te Gussinklo niet een onterecht onbemind en onbekend schrijver, toch zeker hier in Vlaanderen? Nochtans, prijzen en erkenning alom. Wij moesten dringend aan onze onbekendheid met deze man iets doen. Beter dat dan een voor de hand liggende keuze voor een of andere bestseller. Altijd een beetje verdacht, die bestsellers. We konden ons beter aan een geheimtip wagen. Enfin, iedereen die lid is van leesclubjes weet hoe dat gaat.
Te Gussinklo. Dus.
De hoogstapelaar bleek – dat wist ik vooraf niet – het derde deel van een cyclus van vier. Een tetralogie. Enfin, het zijn er nu vier, ik weet niet of er nog meer delen gepland zijn. En ik dacht, ijverig, ambitieus en consciëntieus: ik kan toch onmogelijk, ten einde mij grondig op de leesclubbijeenkomst van oktober voor te bereiden, enkel dat ene deel lezen. Ik moet meteen alles doornemen: De verboden tuin, De opdracht, De hoogstapelaar én Op weg naar de Hartz. Dan kan ik mij door mijn medeleesclubleden laten bewieroken om mijn ijver en inzet, en hen epateren met een diepgravende vergelijking tussen die vier werken en meer specifiek met een grondige toelichting over de plaats van De hoogstapelaar daarin.
Ik dus naar de boekhandelaar. Bleken die vier boeken daar allemaal beschikbaar, mooi uniform uitgegeven. Ze lachten mij toe. Ik moest er niet lang over nadenken. 1700 bladzijden, 2200 gram, 14 centimeter op de boekenplank. Daar zou ik eens stevig mijn tanden in zetten.
En dus begon ik aan De verboden tuin. Te Gussinklo schreef dat boekje (het dunste of dan toch zeker het minst dikke van de reeks, maar toch goed voor 279 bladzijden) al in 1976, maar het werd pas tien jaar later uitgegeven. 35 jaar later, en dus 45 jaar nadat het werd geschreven, beleefde het bij Koppernik een vijfde druk. Dat kon uiteraard alleen in het zog van de nominaties en bekroningen die de schrijver intussen en zeker ook de jongste tijd overvloedig ten deel zijn gevallen.
Hoog tijd dus om kennis te maken met Wessel te Gussinklo.
Ik heb mij door De verboden tuin gewerkt en kan niet anders dan vaststellen dat dit wel degelijk grote, belangwekkende literatuur is. Maar stug! En taai! De verboden tuin is een kleverige tekstmassa. Er gebeurt zeer weinig in. Het is in hoofdzaak een evocatie van, een onderzoek naar hoe een kind tegen de wereld aankijkt. Die wereld is klein, maar de mogelijkheden om hem te zien zijn talloos. Alles wordt langs alle kanten bekeken. Ewout, het alter ego van Wessel, is een verwrongen kind. Een getraumatiseerd kind. De vader van Wessel werd in 1944 door de Duitsers geëxecuteerd omdat hij verzetslui hielp. Wessel zelf was toen drie jaar. Ewout, in het boek in de leeftijd van 2 of 3 tot – schat ik – 10 jaar, lijdt aan overprikkeling en slapeloosheid, aan het onvermogen tot het sluiten van echte vriendschappen, aan onvoorspelbare gemoedsstemmingswisselingen. Hij onderwerpt de objecten van zijn verlangen naar liefde aan sadistische fantasieën. Ewout steelt geld uit de portemonnee van zijn moeder en koopt er vieze boekjes mee. Hij probeert zijn vriendjes te betrekken in zijn verbeelde wereld, wat alleen maar op frustratie uitloopt omdat ze zich daarin niet kunnen inleven. Hij botst op een omwereld die hij ervaart als opaak, vijandig, onwrikbaar.
In zijn beschrijvingen toont Wessel te Gussinklo zich een minutieus observator van de kinderlijke psyche. De traumatische gebeurtenissen die het kind zo hebben misvormd worden nauwelijks benoemd. Alles wordt van binnenuit verteld, vanuit de belevingswereld van het kind, vanuit diens nog verre van volgroeide vermogen om de werkelijkheid in haar juiste proporties te vatten. We vernemen alles over zijn angst, zijn verveling, zijn hunkering en verlangen. Dat is allemaal verdienstelijk, maar het proza waar dit toe leidt is – ik gebruikte het woord al – stug en, vooral, traag.
Ik schatte al het aantal woorden van het volgende deel van de cyclus, om maar te zeggen. De opdracht is met meer dan een kwart miljoen woorden meer dan dubbel zo omvangrijk. Het wordt nog een hele klus om alles voor oktober gelezen te krijgen.
Wessel te Gussinklo, De verboden tuin (1986)