maandag 29 augustus 2022

notitie 282

GNÔLE

 

Omdat ik – uiteraard – geschokt was door de laffe aanslag op 12 augustus in Chautauqua (VS) ben ik dan eindelijk eens begonnen aan de 30 centimeter Rushdie die hier al vele jaren ongelezen stof staan te vergaren. ’t Zal hem wel niet rapper uit zijn ziekenhuisbed halen, maar deze kleine blijk van verontwaardiging ben ik hem toch wel verschuldigd. En dus haal ik er, ter inleiding op een paar lijvige romans, Joseph Anton bij, het autobiografisch verslag van zijn jaren van verborgen leven, op de vlucht voor de fatwa die over hem was uitgesproken. Een verborgen leven dat maar al te nodig was, de moslimfanatici kennende die sindsdien op verschillende plaatsen in de wereld duidelijk hebben laten zien waartoe ze in staat zijn. Tot en met de messteken waarmee een van hen de 75-jarige Indiaas-Britse schrijver op 12 augustus naar het leven stond.

Joseph Anton is een zeer gedetailleerd en met 700 bladzijden ook zeer uitvoerig verslag. Misschien wat té uitvoerig. Goed en meeslepend geschreven is het wel. En zeer instructief. Het boek brengt tal van interessante weetjes aan het licht, ook betreffende schrijvers: zo is Rushdie, zeer begrijpelijk, bijzonder alert voor hoe zijn collega’s reageren op wat hem is overkomen.

Verrassend is het te vernemen dat de Egyptische schrijver Naguib Mahfoez (1911-2006) in 1994 net als Rushdie in 2022 in de nek werd geraakt bij een aanslag met een mes. Het motief was hetzelfde: Mahfoez had een boek geschreven (Kinderen van Gabalawi) dat moslimfundamentalisten onwelgevallig was. De Egyptische Nobelprijswinnaar (1988) had zich na de fatwa die in 1989 over Rushdie werd uitgesproken aan diens zijde geschaard door de houding van Khomeini als ‘intellectueel terrorisme’ te bestempelen – wat Rushdie in zijn boek vermeldt. (144) Maar het is dan toch merkwaardig om te moeten lezen dat Mahfoez later zijn kar keerde: ‘vervolgens schoof hij naar het tegenovergestelde kamp en verklaarde dat “Rushdie niet het recht had om wat dan ook te beledigen, en zeker niet een profeet of iets anders wat heilig wordt geacht”.’ (144)

Rushdie ergert zich al evenzeer aan John Berger, die zich ook niet bepaald solidair toont. Dat stemt mij onbehaaglijk want ik schat het werk van Berger, meer bepaald zijn arbeideristische trilogie De vrucht van hun arbeid, hoog in. Blijkbaar vindt Berger dat de stem van het volk, in casu de hysterische moslimmassa’s die zich achter hun dictatoriale ayatollahs scharen, zwaarder doorweegt dan de morele verwerpelijkheid van het aanzetten tot moord en dan de vrije meningsuiting van schrijvers, een recht dat hemzelf toch na aan het hart zou moeten liggen.

In een recent artikel voor Apache over Daniël Robberechts komt Karl van den Broeck terug op deze kwestie. Hij heeft het over een ‘boze tekst van Robberechts over de Britse schrijver John Berger, die in 1989 Salman Rushdie had aangemaand om The Satanic Verses zelf uit de handel te nemen. Hij had de woede van de moslims tenslotte willens wetens over zichzelf afgeroepen, vond hij.’ Ik zoek en vind die boze tekst van Robberechts in de postuum uitgegeven essaybundel Een leven lezen, die ik 27 jaar geleden kocht en las en sindsdien niet meer heb aangeraakt. Tot nu dus.

Robberechts fileert de argumenten van Berger en haalt er de graten uit: foute aannames, drogredeneringen, retorische trucs. Hij legt bloot hoe Berger zijn solidariteit met de Alpijnse boerengemeenschap, waar hij al geruime tijd woont, doet overslaan naar de massa der onbegrepenen in de moslimwereld. Dat komt overeen met wat Rushdie schrijft: ‘Er waren vele linkse lieden – Germaine Greer, John Berger, John le Carré – voor wie het idee dat de massa’s ongelijk hadden onverteerbaar was.’ (145) Bergers verdediging van ‘het heilige’ – geheel in lijn met Mahfoez – is volgens Robberechts ook discutabel: ‘Berger lijkt hier zonder meer te aanvaarden dat er heilige teksten bestaan die door geen andere tekst aangetast mogen worden.’ (130) En wat verderop in dat essay staat: ‘wat me hier heel wat te denken geeft, is dat Berger zo nodig een religieus taalgebruik moet aanwenden om zijn gevoel te vertolken’ (133). Het doet Robberechts vermoeden dat de uitgeweken Brit daar hoog in de Alpen ‘misschien’ in die mate ‘diep in zijn glas “gnôle” [heeft] gekeken dat hij dat standpunt op zo’n dubieuze manier ging verdedigen’ (130).

 

Salman Rushdie, Joseph Anton (2012; vertaling Martine Vosmaer, Els van der Pluijm en Karina van Santen)
Daniël Robberechts, ‘Berger versus Rushdie’ in: Een leven lezen (1995)