STRAATFOTOGRAFIE EN PRIVACY
In de discussie over straatfotografie gaat het altijd over privacy. Enigszins badinerend en absoluut niet met de bedoeling of pretentie exhaustief te zijn, vatte ik gisteren mijn meninkjes daarover samen in zeven punten. In het laatste puntje opperde ik even de veronderstelling dat ik zelf zou figureren op een geslaagde foto van een goede straatfotograaf. Ik zou mezelf dan kunnen zien opduiken in een mooi salontafelboek of, mooi ingelijst, ergens aan een muur van de white cube van een trendy galeriehouder in een gegentrificeerde wijk van een metropool.
Mijn hartje klopt al sneller van het gedacht alleen al.
Maar serieus, ik meen het. Ik heb er absoluut geen moeite mee op straat te worden gefotografeerd – zelfs niet als ik daarbij het gevoel zou krijgen dat mijn persoon het hoofdonderwerp van die foto zou zijn, ik bedoel dat ik daar dan centraal op zou figureren. (Al weet ik zelf, als fotograaf, dat er in straatfoto’s altijd een interactie is tussen de focus en de periferie, de figuur op de voorgrond en de achtergrond, en dat die figuur vaak geen benul heeft van wat de fotograaf heeft gezien.)
Eigenlijk moet ik me preciezer uitdrukken. Vaak gaat het in straatfotografie niet om een focus, om een centrale figuur, maar nu net om die interactie. Het volstaat dus niet te denken: ‘Ik zorg dat ik mij toonbaar in de openbare ruimte begeef en daardoor zal ik op om het even welke foto ook toonbaar verschijnen. Ik heb dus niets tegen straatfotografen die mij in beeld brengen.’ Dit in tegenstelling tot sommigen die daar expliciet bezwaar tegen aantekenen, en daarbij zelfs zover gaan dat ze de fotograaf aanspreken en hem vragen het gemaakte beeld te wissen. Zij willen enkel worden gefotografeerd als zij daartoe voorafgaand de toestemming verlenen – wat natuurlijk elke noodzakelijke spontaniteit tenietdoet. Of zij eisen de mogelijkheid om persoonlijk in te stemmen met het eventuele gebruik dat van dergelijke beelden worden gemaakt. Dit leidt potentieel tot oeverloze discussies en eindeloos gekissebis. Wat van straatfotografie een weinig leuke subdiscipline van de fotografie maakt.
Laat mij duidelijk zijn: ik betwist deze personen die zo gesteld zijn op wat zij hun privacy noemen niet het recht om voor zichzelf een dergelijk beeldrecht op te eisen. Niemand is verplicht om toe te laten dat hij wordt gefotografeerd. Niemand is verplicht in te stemmen met de wens van de fotograaf om het beeld waarop hij, de gefotografeerde, figureert te gebruiken. Daar gaat het dus niet over. Het enige wat ik wil zeggen is dat de mogelijkheid niet a priori uit te sluiten valt dat er goede straatfoto’s kunnen worden gemaakt en dat de fotograaf zijn onderwerp met respect zal behandelen. Dat betekent onder meer dat hij de in beeld gebrachte persoon niet onflatteus voorstelt, of dat hij die persoon geen onflatteuze interactie met de achtergrond laat aangaan. Het mogen geen uitlachfoto’s zijn – al is humor in veel straatfotografie natuurlijk wel een belangrijke component.
Goede straatfotografie is, zoals ik in mijn vijfde punt aanvoerde, een humanistische kunstvorm die beoogt de mens in zijn waardigheid en in zijn tijd en omgeving te tonen. Een goede straatfotograaf toont niet alleen met respect de mensen die hij in zijn kader vangt, maar ook zijn liefde voor de mensheid in haar geheel.
Ik geef hier mijn (werk)vertaling van twee alinea’s uit een boek van Gaëlle Josse over Vivian Maier om te verduidelijken wat ik bedoel.
‘Aangezichten. Net als Vivian Maier ben ik gefascineerd, geobsedeerd door aangezichten. Door wat je erin kunt lezen, door wat zich erin onthult. Je ziet een levensweg, een persoonlijke geschiedenis. Je ziet de textuur van de huid, de klop van het hart en het bloed, de adem, de ernst van een uitdrukking, een emotie die aan de oppervlakte komt, het lijnenspel van een rimpel, een trilling in de lippen, het knipperen van de oogleden. Je toont een innerlijke strijd, een brandende passie, een schrijnende pijn. Je hoort de woorden die niet zullen worden uitgesproken. Je vergezelt even de wezens die op hun lotsbestemming afstevenen en die ons confronteren met de onze.’ (149)
En Josse vergelijkt de foto’s van Maier met haar eigen schrijven:
‘Het roept de herinnering aan de doden op, het vervat in zich flarden van onze geschiedenis en van de geschiedenis van alle mensen. Het is een poging om van dat fragmentarische een kunstwerk van licht te maken, van genot, van verwondering. Het gaat erom iets te maken dat tot elk van ons, zo dicht mogelijk aanleunend tegen het pulseren van het bloed in onze aderen, spreekt over wat dit leven was, wat we erin hebben nagestreefd en wat er van onze dromen is geworden.’ (151)
Gaëlle Josse, Une femme en contre-jour, 2019