vrijdag 19 augustus 2022

Jeroen Theunissen, Ik = cartograaf (1/2)

notitie 272


Het is opmerkelijk hoeveel boeken er de jongste tijd verschijnen – en vlot een publiek vinden – over langzaam reizen, over wandelen meer bepaald. Ik = cartograaf van Jeroen Theunissen is er zo een.

Jeroen Theunissen (1977) timmert al enige tijd aan de weg in de Laaglandse letteren. Tot nu toe vooral met romans – ik las acht jaar geleden De omwegen, niet onverdienstelijk maar helaas niet beklijvend – maar ook met verhalen en gedichten, en nu met een reisverslag. Theunissen probeerde vijf jaar geleden een persoonlijke en ook relationele crisis te bezweren met de verwezenlijking van een kinderdroom: te voet een heel lange reis maken. Een van de kaarten die hij als verzamelaar van dit soort documenten koestert, toont lange trans-Europese wandelroutes. Min of meer at random koos hij voor het traject tussen Caherciveen in de uiterste zuidwestelijke punt van Ierland en Istanbul. Van zijn reis legt hij nu getuigenis af in het redelijk lijvige (428 bladzijden) Ik = cartograaf.

Ik heb me geen moment verveeld. Meer nog: ik heb dit boek verslonden. Opmerkelijk is het contrast tussen het trage reizen van Theunissen en mijn snelle lectuur; tussen enerzijds het halfjaar dat zijn reis in beslag nam en de meerdere jaren die het schrijven van zijn boek gevergd heeft, en anderzijds de paar dagen die ik nodig had om het te lezen. Op de een of andere manier kreeg ik daarbij het gevoel dat ik de schrijver oneer aandeed. Maar ja, hij moet maar niet zo meeslepend schrijven. Dat is onder veel meer te danken aan het feit dat hij er blijkbaar alles aan heeft gedaan om alles wat op moeizaamheid, vermoeidheid, lastigheid, tegenslag of wat dan ook wijst zoveel mogelijk uit zijn verslag te weren. (Zoals ook praktische informatie – over afstanden, overnachtingsmogelijkheden, voeding, de weg zoeken etcetera – uitsluitend impliciet wordt meegegeven.) Het gevolg is dat je de indruk krijgt dat Theunissen als het ware over het continent is gezweefd, dat het een fluitje van een cent is om van Ierland naar Turkije te kuieren. Als lezer zweef je mee. Al het praktische, fysieke en sportieve is moeten wijken voor waar het Theunissen werkelijk om ging.

En dat is? Wel, ik onderscheid drie belangrijke thema’s. De volgorde is willekeurig.

Theunissen heeft het over het reizen zelf. Wat is reizen? Wat behelst traag reizen? Theunissen stapt in een traditie van (langeafstands)wandelaars die hem zijn voorgegaan: Stevenson, Thoreau, Rousseau, Nietzsche, Tesson, enzovoort. Hun ‘nutteloze’ activiteit ligt zeer goed in de markt in deze tijd van overhaasting, efficiëntie en productiviteit, en van de vragen die daarbij worden gesteld. Het wandelen is een manier om – minstens tijdelijk – het systeem te verlaten en te herbronnen. Bovendien biedt het de beste mogelijkheid om het landschap werkelijk te zien en te ervaren, en om in dat landschap oog te hebben voor geschiedenis. Theunissen toont niet alleen wat het wandelen inhoudt en waar hij wandelt, maar ook hoe hij een zin voor details ontwikkelt omdat hij weet dat hij daarin de verhalen moet zoeken die hij wil vertellen. Hij zoekt (en vindt ten overvloede) ‘een werkelijkheid die in ieder detail mysterieus en fascinerend is, en de moeite waard om langzaam, bedachtzaam onderzocht te worden’ (86). Het wandelen en het vertellen raken op die manier onlosmakelijk met elkaar verbonden. ‘Een reis is het verhaal achteraf.’ (23) 

 

(Ik heb het morgen over de twee andere belangrijke thema’s aangezien deze notitie anders onwelvoeglijk lang wordt.)

 

Jeroen Theunissen, Ik = cartograaf (2022)