zaterdag 20 augustus 2022

Jeroen Theunissen, Ik = cartograaf (2/2)

notitie 273

(Dit is de tweede helft van de recensie waarvan de eerste helft hier te lezen is.)

Jeroen Theunissen wandelt van west naar oost dwars door Europa. Dat continent vormt dan ook het belangrijkste inhoudelijke thema van zijn reis en verhaal. Achtereenvolgens komt hij in Ierland, Nederland, Duitsland, Oostenrijk, Slowakije, Polen, Oekraïne, Roemenië, Bulgarije en Turkije. Allemaal verschillende landen, die door grenzen van elkaar gescheiden zijn – maar Theunissen doet er alles aan om te wijzen op het arbitraire en absurde van die grenzen. We zijn allemaal migranten en vluchtelingen, is zijn ondubbelzinnige en zeer overtuigende stelling. ‘Niemand is inheems.’ (212) ‘Wie tegen migratie is, is ook tegen de evolutie, tegen een waslijst aan soorten, tegen de mens, eigenlijk gewoon tegen het leven.’ (252) ‘Kun je die vragen naar identiteit nog stellen? Zijn ze niet ouderwets? Zijn ze niet besmet?’ (143), besluit Theunissen dan ook. En daarom zoekt hij naar wat de Europeanen verenigt, niet naar wat hen onderling verdeelt.

Theunissen heeft zich zeer over al die landen goed gedocumenteerd. Telkens wijst hij op historische conflicten, verschuivingen, migraties en actuele problemen, vooral van ecologische aard. Van oorlog in Oekraïne is nog geen sprake – die is pas, zonder dat Theunissen daar uiteraard iets mee te maken heeft, na zijn doortocht aldaar uitgebroken. De ecologische zorg neemt de bovenhand. Er is inderdaad veel aanleiding tot ‘landschapspijn’: ‘het schrijnende gevoel dat iemand ervaart bij het zien wegkwijnen van een landschap’. (69) (Al moet gezegd dat Theunissen zijn uiterste best doet om ook het vele moois dat hij onderweg ziet en ervaart in de verf te zetten.)

Het thema ‘Europa’ is inhoudelijk sterk, maar literair misschien wel het mindere onderdeel van het boek omdat je te vaak de indruk krijgt dat Theunissen zijn lectuur parafraseert. (De lijst boeken die hij in zijn nawoord vermeldt is niet exhaustief maar zo ook al indrukwekkend.) Zo bekeken zou een vergelijking met het wandelboek De ringen van Saturnus van W.G. Sebald (die overigens ook om psychosanitaire redenen het hazenpad koos, in zijn geval voor een wandeling door East-Anglia) zeer zeker in Theunissens nadeel uitvallen. (Sebald wordt met een andere titel in de bibliografie vermeld.)

En dan is er – na het reizen zelf en Europa – ten slotte de ik, de persoon van de wandelaar/verteller. Theunissens reis is een vlucht. (Dat wordt, denk ik, met zoveel woorden gezegd.) Uit omstandigheden van persoonlijke en relationele aard die voor de lezer minder belangrijk zijn, maar die de schrijver evenwel niet uit de weg gaat, al was het maar om een antwoord te bieden op de voor de hand liggende vraag of zijn demarche niet egoïstisch is. In het nawoord stelt Theunissen expliciet dat er tussen zijn wandelaar en zijn werkelijke zelf, zoals ook tussen zijn ex-echtgenote en zijn kinderen in het boek en die in de werkelijkheid, weliswaar gelijkenissen bestaan, maar dat het allemaal ‘literaire personages’ zijn. Daarmee is de kous af en inderdaad: wij hebben daar voor de rest geen zaken mee. De wandelaar zoekt genezing en probeert te herbronnen. En hij vindt wat hij zoekt: het tempo van het wandelen en de relativerende werking van wat hij allemaal ziet en meemaakt oefenen een heilzame werking op hem uit. ‘Wandelen moet een onderzoek kunnen zijn, een vorm van reflectie’ of, zo citeert Theunissen Rebecca Solnit, ‘concreet gemaakt denken’ (85). Het is een soort van zenervaring. ‘Wandelend, heb ik wel eens gelezen, zou men zichzelf vinden, maar vaak als de vermoeidheid en het steeds gelijke ritme diep genoeg waren, verloor ik mijzelf in plaats van mijzelf te vinden.’ (39)

De wandelaar lijkt – paradoxaal genoeg – op het eind van zijn reis helemaal tot rust te zijn gekomen, klaar om de tweede helft van zijn leven als vernieuwd aan te vatten, om te verhuizen, om een nieuwe relatie te beginnen, om opnieuw te proberen een goede vader voor zijn kinderen te zijn. Hij hoopt dat ze later ook een dergelijke ervaring mogen meemaken. ‘Hopelijk nemen ze de tijd om te merken hoe verbijsterend, mysterieus en prachtig alles is.’ (382) Nemen, niet krijgen.

 

Jeroen Theunissen, Ik = cartograaf (2022)