maandag 8 augustus 2022

notitie 264

9. Alençon – Gonneville-sur-Honfleur 137 km

 

Vandaag heb ik geen keus. Ik heb met L. afgesproken om 18 uur in zijn huisje nabij Honfleur en dus moet ik er tegenaan. Gisterenmorgen had ik nog 210 kilometer te doen, maar ik strandde in Alençon. De rekening is vlug gemaakt. Ik kon hier en daar nog wat beknibbelen op het vooraf uitgestippelde traject, maar dat ik meer dan dubbel zoveel afstand zou moeten afleggen dan gisterenavond, was duidelijk. Daar viel niet aan te ontkomen. En dus kon ik maar beter vroeg vertrekken. Wat ik dan ook deed, om kwart voor zeven.

Nog in Alençon zelf vond ik een bakker. Voor mij in de winkel stond een bijzonder berooid uitziende vrouw. Ze kwam 10 centimes te kort om zich aan te schaffen wat ze nodig had. Ze vroeg mij of ik 10 centimes kon missen. Het meisje dat de kassa deed zag het aan. Ik gaf de vrouw het kleinste muntstuk dat ik had. Ik wou haar ook niet meer geven want ze stond hier waarschijnlijk elke dag en dan zou het meisje mijn toeschietelijkheid waarschijnlijk niet appreciëren. Moeilijk hoor. De vrouw was toch tevreden met wat ze kreeg en kon tot haar aankoop overgaan. Ik moest denken aan het plakkaat dat ik een dag eerder had gezien. Het was opgehangen tegen de gevel van een kerk. Er stonden wegwijzers op en namen van lokaliteiten en afstanden. En ook de mededeling dat bedelarij hier niet zou worden gedoogd.

Bij het verlaten van Alençon zie ik een bizarre en zeer fotogenieke constellatie van drie watertorens.   Ik krijg meteen een stevige klim op mijn bord: de doortocht van het Forêt d’Ècouves, met een te overwinnen hoogteverschil van 250 meter. De klim is wat José en Renaat een loper zouden noemen. Ik moet niet van het binnenblad, doe het op mijn gemak. Ik geniet er zelfs van. Wanneer er geen auto’s hoorbaar zijn, hoor ik het bos. Het geritsel van iets wat wegfrutselt in de berm, het kraken van een tak in het woud. Vogels hoor ik opvallend weinig. Op de top staat een tank die een rol gespeeld heeft bij het verjagen van de Duitsers in 1944. De streek ademt hier oorlogsherinneringen. Wat verderop sla ik bij een Canadees-Frans monument een praatje met een fietser die mij de voordelen van het elektrisch fietsen voorhoudt. Hij heeft een elektrische fiets – dat spreekt voor zich. Ik zeg hem dat ik stilaan bereid ben om mij voor dit nieuwtje open te stellen.

In Mostrée eet ik mijn ontbijtaankopen uit Alençon op. Ik ben ondertussen al 30 kilometer gevorderd. Op het terras van het café zit ook een jong koppel met twee zeer jonge kinderen. De jongste, een jongetje, is bijzonder lastig. Hij maakt aanstalten om te huilen, krijgt te horen dat hij vooral niet moet beginnen te huilen, en begint dan te huilen. De ouders dragen allebei een zonnebril met spiegelende glazen, roken, houden zich vooral bezig met hun gsm en vinden het overduidelijk erg vervelend dat hun ontbijt verstoord wordt door de jengelende spruit. Wanneer het kind in zijn buggy wordt geplaatst, is het hek pas helemaal van de dam. De man draait de buggy zodanig dat het kind zijn ouders niet meer kan zien. Uiteraard biedt dit geen soelaas. Dan gaat het iets oudere dochtertje zich over haar broer ontfermen. Enzoverder enzovoort. Het einde van dit verhaal heb ik niet meegemaakt. Ik heb wel nog gezien hoe een oude gemondmaskerde man , leunend op zijn rollator, eerst een brood is gaan halen, dan een krant, en nu, zorgvuldig zijn centen tellend, een koffie komt drinken. Hij moet niets vragen, de cafébazin brengt hem zijn koffie. Zoals wellicht elke dag.

Picknick te Courcy, 75 kilometer ver. Ik heb vanaf mijn picknicktafel, die mooi in de schaduw staat, zicht op een van de kruisbeelden die hier talrijk in de streek aanwezig zijn: groot, met de lijdende en schaars geklede Christus dramatisch vastgespijkerd, opzichtig. Toch een vreemde godsdienst, eigenlijk. Een ekster komt zich tegoed doen aan het kadaver van een platgereden vogel. Twee mannen stappen uit een bestelwagen en komen de beek achter het picknickterrein inspecteren. Ze verwonderen er zich over dat hier ook al geen water meer in staat.

Water betrek ik in de loop van deze rit bij een zwarte mevrouw die met haar gezin in de tuin aan het eten is, bij een witte mevrouw die in haar tuin aan het werken is en in een winkel in Beaumont-sur-Auge. Daar doen de drie kinderen van een toeristengezin er erg lang om in de ijskast – met de deur geopend – uit de talloze mogelijkheden een limonade te kiezen. Ze weten toch dat Orangina onovertroffen is?

Ik ben tijdens deze rit ook in Saint-Pierre-sur-Dives gepasseerd, oord dat in minstens drie reizen een rol heeft gespeeld. De eerste was met J., toen we met zijn Moto Guzzi, ik achterop, een dag of vijf door Frankrijk trokken en hier in de buurt overnachtten. Dat moet in 1985 zijn geweest. Later heb ik hier nog, samen met vele anderen, twee keer een week lang in een gîte verbleven. Tijdens een van die verblijven leerde K. mijn kinderen met een beitel in steen te kappen. Ik stuur hem een WhatsApp-bericht om hem aan dat verblijft te herinneren. Hij herinnert zich enkel nog de eindeloze kaartavonden met de vrienden.

Na een zeer steile helling trakteer ik mezelf in Cambremer op een koffie met een stuk taart. Dat zou ik uit mezelf niet hebben gedaan, een stuk taart kopen, maar ik zag de Duitse toeristen naast mij er een eten en daar kon ik niet aan weerstaan. Bij het verlaten van het terras maak ik een praatje met een paar Fransen die informeren naar mijn fietsreis. Hoe komt het toch dat het al zo lang geleden is dat een Belg nog eens de Tour won? De oudste man van het groepje blijkt een nazaat van een Belg die als meubelmaker vanuit Arlon naar de omgeving van Parijs was geïmmigreerd.

De laatste 20 kilometer ben ik te moe om nog de grote wegen te vermijden. Ik rijd daardoor nog een vrij lang stuk op de D576 die van Pont-L’Évêque naar Honfleur voert. Rood en dus te vermijden voor fietsers op de Michelinkaart, donkerrood in mijn beleving, zeker ook omdat het stuk een ellendig lange steile helling bevat waarop ik op een fietsstrook rechts van de onderbroken witte lijn die het rechtse rijvak afbakent mezelf tergend traag naar boven hijs, terwijl links achter mij auto’s en vrachtwagens naar boven stormen. Waarbij ze – dat moet gezegd – mij wel altijd zoveel mogelijk ruimte gunnen.

Ik kom 10 minuten voor het afgesproken uur op mijn bestemming aan, waar L. mij opwacht.