zondag 24 oktober 2021

notitie 12

VEERTIG JAAR VALLEN

 

Hoe vaak heb ik al niet gelezen dat kampoverlevers er na hun terugkeer het zwijgen toe doen. De nazaten krijgen niet te horen wat hun vader en/of moeder is overkomen. Het onderwerp is taboe, het blijft een lijk in de kast. Maar natuurlijk is het er wel: het zit in de pijnlijke gewrichten, in het zieke hart en in het gehavende geheugen van wie het heeft meegemaakt – naar de precieze toedracht evenwel hebben de nabestaanden het raden. Zij proberen zich een idee te vormen, en leren te leven met het besef dat zij nooit ook maar in de buurt van de werkelijkheid zullen komen. De herinnering aan de gruwel blijft als een onoverbrugbare kloof in de kamer hangen. De eenzaamheid van de ouder die het allemaal heeft meegemaakt, en overleefd, is schrijnend en incurabel, en blijkt op den duur zelfs een erfelijke aandoening.

Helemaal anders gaat het er aan toe in Tralievader van Carl Friedman. Vanuit het perspectief van het kind dat zij ooit is geweest – Carl Friedman is, men vergisse zich niet, een vrouwelijke auteur – beschrijft zij hoe haar vader, of ‘de vader in haar novelle’, helemaal niet aarzelt om te vertellen over zijn herinnering aan het kamp. De minste gelegenheid neemt hij te baat om zijn kinderen te overladen met de gruwelijkste details van het onrecht dat hem is aangedaan. De vader is wreed omdat hij geen afstand neemt van zijn verdriet. Het kind luistert ingehouden, welwillend-loyaal. Dat contrast beklijft.

Tralievader bestaat uit korte scènes. Ik vond het terug in het recent uitgegeven Verzameld werk van Carl Friedman (1952-2020), dat nog enkele andere korte prozawerken bevat, gedichten en, voornamelijk, columns en kritieken. Een ervan trekt mijn aandacht: ‘De val van Primo Levi’, ondertitel ‘Smart baart smart’ (909) en verschenen op 31 augustus 2002 in Vrij Nederland.

Friedman memoreert de zelfmoord van de Italiaanse schrijver, ook een Auschwitz-overlever, op 11 april 1987. Hij wierp zich in het trapgat van zijn appartementsgebouw ‘vijftien meter naar beneden’, ‘[m]et het hoofd omlaag’. Levi was 67, hij had 42 jaar overleefd.

In de commentaren onmiddellijk na zijn dood overheerste de stelling, aldus Friedman, dat Levi zich nooit had weten te bevrijden van zijn kampdemonen, ook al had hij geprobeerd ze van zich af te schrijven in onder meer Is dit een mens?, Het respijt en De verdronkenen en de geredden – boeken die nog altijd gelden als incontournabele kampgetuigenissen. Een van zijn biografen, Carole Angier, wijst evenwel op een erfelijke trek bij de Levi’s: zijn grootvader had op dezelfde manier zelfmoord gepleegd, en nog voor zijn deportatie was Levi ten prooi gevallen aan een depressie. Bovendien had hij daar in het kamp zelf helemaal geen last van gehad. Die paradoxale vaststelling stemt overigens overeen met de observaties van psychiaters: de omstandigheden in het kamp waren zo erg, dat een ‘gewone’ depressie een luxeprobleem was. Depressie kwam er veel minder voor. Er werd trouwens relatief weinig zelfmoord gepleegd in de kampen.

Friedman bestrijdt de nogal provocerende stelling van Angier. Volgens haar, Friedman dus, was Levi niet voor en ook niet tijdens de oorlog depressief. Wel pas in 1963, toen hij voor het eerst af te rekenen kreeg met het zogenaamde ‘KZ-syndroom’. Als ex-gevangene werd hij – zoals veel van zijn lotgenoten – ingehaald ‘door schaamte en schuld’. De ex-gevangene beseft ‘dat hij in het kamp, gedegradeerd tot Untermensch, zich ook als zodanig had gedragen’ om zijn overlevingskansen te vergroten. Bovendien, maar daar heeft Friedman het niet over, is er het schuldgevoel om het feit dat hij het uiteindelijk wél heeft overleefd, en vele anderen niet – wellicht hebben die anderen minstens ten dele zijn overleven met hun leven betaald.

 

Carl Friedman, Tralievader in: Verzameld werk, 989 p., Van Oorschot (2021).