zaterdag 23 oktober 2021

notitie 11

LEEP EN GESLEPEN


De roman De bediende van Robert Walser gaat over klasseverschil, sociale mobiliteit en ondernemerschap in een snel veranderende wereld waarin het dorpse, rurale en ambachtelijke wordt verdrongen door stedelijkheid en industrie, en evidente samenhorigheid door de neuroses van het concurrentiële kapitalisme. Meneer C. Tobler is uitvinder van onder meer een vroege versie van een reclamedisplay, zoals we die kennen van stations en bushokjes, en heeft Jozef in dienst genomen om hem te helpen deze vinding aan de man te brengen. Maar hij is daarbij wat te voortvarend geweest. Onze held Jozef Marti, de bediende dus, komt uit een andere wereld en is niet ongevoelig voor de privileges die het nieuwe leven hem biedt. Hij kan nog genieten van een romantische wandeling onder de sterrenhemel of een ferme pint in het dorpscafé, maar laat zich anderzijds ook de autoritaire stijl van zijn baas en de wufte kapsones van diens echtgenote welgevallen. Uiteindelijk blijkt het sociologische verschil tussen werkgever en werknemer te groot om tegen de nare gevolgen van het falende ondernemerschap bestand te zijn.

Deze verhaallijn maakt van De bediende enigszins verrassend een roman met een politieke boodschap – al wordt dat maar op een paar plaatsen expliciet.

Jozef had, voordat hij bij de firma Tobler in dienst trad, een relatie met Klara, de streng-katholiek opgevoede dochter van een timmerman die zich, ‘vanaf de tijd dat ze het leven in stapte’ had verdiept in het werk van ‘vrijzinnige schrijvers als Heine en Börne’. (Carl Ludwig Börne (1786-1837) was, dat moest ik even opzoeken, een vroege voorvechter van de democratie.) Daardoor was ze socialiste geworden. ‘Onder de naam “socialisme” had zich, gelijk een weelderige slingerplant, een tegelijk bevreemdende en weldadige idee in de hoofden en om de lichamen van de mensen, oude en ervarene niet uitgesloten, geworpen, zodanig, dat wat maar dichter en schrijver heette, en wat maar jong en snel bij de hand en besluitvaardig was, zich met dit idee bezighield.’ (121; wat een vreemde zin, ik moet hem nog eens herlezen om de betekenis ervan te vatten.) ‘De arbeiders en hun belangen vatte men toen algemeen meer luidruchtig dan ernstig op.’ (121; ik vrees, Jeroen, dat je dit niet echt accuraat hebt vertaald.) In de socialistische optochten liepen ‘ook vrouwen’ mee, ‘bloedrode of zwarte vlaggen hoog in de lucht meezwaaiend’. ‘Wat ook maar met de verhoudingen en ordeningen in de wereld ontevreden was, sloot zich bij deze hartstochtelijke gedachten- en gevoelsbeweging hoopvol en tevreden aan (…)’ (121). Bizar, hoe Walser voortdurend met zijn adjectievenduo’s, een slag om de arm houdt: bevreemdend en weldadig, hoofden en lichamen, oud en jong, gedachten en gevoelens, hoopvol (en dus ontevreden met de huidige toestand) en tevreden… Jozef en Klara waren toen ‘geheel en al door dit misschien edele en schone vuur gegrepen (…) dat zich (…) over de hele ronde draaiende aarde uitstrekte’. (121) ‘Ze beminden beiden, zoals het in die tijd mode was, “de mensheid”.’ Daaraan komt evenwel een eind wanneer Klara – niet van Jozef – een kind krijgt: ‘Van toen af aan hield ze echter niet meer van de “mensheid”, maar ze aanbad haar kind.’ (122)

Interessant in dit politieke licht waaronder de roman van Walser ook kan gelezen worden, zijn die enkele passages waarin – heel voorzichtig – een relativerend-kritisch beschouwen doorschemert van het ondernemerschap, van het primaat van de economie zeg maar. Zo bijvoorbeeld wanneer mevrouw Tobler de ondernemerskwaliteiten van haar man belicht. Volgens haar bezit hij ‘niet voldoende geraffineerdheid, niet genoeg harteloosheid (…) om rendabele zaken te kunnen doen. Hij heeft in deze hele tijd naar mijn gevoel alleen de toon van die lepe en geslepen lieden overgenomen, de uiterlijke gedragingen, de manieren, maar niet tegelijk de bekwaamheden.’ Zij vindt haar man ‘te temperamentvol, te snel, te goed en te natuurlijk van gevoel’ en ‘te lichtgelovig’ (223). Te goed om ondernemer te zijn, inderdaad.

 

Robert Walser, De bediende (Nederlandse vertaling (1987) door Jeroen Brouwers van Der Gehülfe (1908); er is ondertussen een nieuwe vertaling van Machteld Bokhove (2021)