zaterdag 30 oktober 2021

notitie 17


 

ALL YOU NEED IS...

 

De cyclus ‘G’ verscheen in 1976 in het tijdschrift Tirade en werd twee jaar later opgenomen in de bundel Al die mooie beloften. Nu vind ik deze reeks terug in de bloemlezing Geluk is gevaarlijk. Ik las nooit veel van Rutger Kopland, maar weet wel dat hij behalve gerenommeerd psychiater ook een van de meest gelezen Nederlandstalige dichters was en dat zijn werk ook na zijn dood in 2012 is blijven leven.

Dat heeft ongetwijfeld met de toegankelijkheid van zijn gedichten te maken. Al is dat misschien enkel op het eerste gezicht zo.

Het gedicht hierboven is het zesde van de negen van de cyclus. Die negen gedichten vormen een geheel. Er zijn tal van betekenisverruimende interconnecties en echo’s. Je moet ze echt wel samen lezen, maar toch beperk ik mij hier tot dat ene, titelloze, zesde gedicht omdat ik er tijdens mijn lectuur vannacht in bed aan ben blijven haperen en ik mij afvraag hoe dat komt.

Het heeft uiteraard met dat brutale, totaal niet zoetgevooisde ‘kutten en borsten’ te maken. Maar er is meer.

Het is meteen het ontbreken van een vraagteken in die eerste zin, die daardoor meer een vaststelling is dan een vraag: wat was dat voor leven. Die zin staat in de verleden tijd. De volgende zin begint met Nu, tevens het laatste woord van de eerste regel. Dat nu wordt in de eerste strofe nog twee keer hernomen. We bevinden ons zeer nadrukkelijk in een heden. De ik kijkt terug op een verleden waarin die G een rol heeft gespeeld. G speelt nog altijd een rol, duidelijk, voor de ik, die alleen is: vreemde hotelzeep, een oude Love. Het is een oude liefde, inderdaad.

Er zijn wel meer herhalingen in dit gedicht: nu/nu, van/Van, vreemde/vreemde, handen/handen, Love/Love, raam/raam – ja zelfs het woord ‘herhaling’ zelf komt er expliciet in voor.

Het is nacht, begint de tweede strofe, die omineus eindigt met koord en boom. Kopland maakt er diminutieven van, wellicht om de associatie met zelfdoding te verzachten. Maar met de aanwezigheid van Vincent is de zelfbeschadiging hoe dan ook in de kamer.

De eenzaamheid van de ik wordt in strofe 3 nog geaccentueerd door het zuchten en zachtjes (…) schreeuwen bij de buren. De vraag, die geen vraag was, uit strofe 1 krijgt hier een antwoord: Dat was het leven met jou. De ik beseft het nu, nu er niemand is. Alweer dat zeer nadrukkelijke nu: het is onontkoombaar, en het verleden is onherroepelijk voorbij. Had ik het toen maar beseft, is de onuitgesproken gedachte – tevens een aansporing. Lezer, weet wat je nu in je eigen handen hebt.

Het gaat om Love. Niet het borsten-en-kuttenblad, maar de liefde. De betekenis van het Engelse woord is in strofe 1 anders dan in strofe 3. Dat gegeven, betekenisverschuiving, is ook belangrijk in strofe 4. De woorden laat me niet alleen kan de ik niet meer horen. Niet alleen omdat ze niet meer worden gezegd, ze hebben ook een andere betekenis gekregen. Hier komt spijt binnen want dit keer zouden die woorden uit mijn mond komen – waaruit je kunt afleiden dat ze eerst uit de mond van iemand anders kwamen, en wie anders dan G zou dit kunnen geweest zijn? Het heeft er alle schijn van dat de ik G heeft verlaten (in het achtste gedicht gaat het trouwens expliciet over weglopen) en kijk, nu lijkt hij daar, alleen in die vreemde hotelkamer, spijt van te krijgen.

 

Rutger Kopland, Geluk is gevaarlijk, 1999; negende druk als Rainbow pocket, 2001.