donderdag 14 oktober 2021

notitie 3

AFLUISTERPRAKTIJKEN

Om mijn verjaardag te vieren werd ik eergisteren getrakteerd op een etentje in Malabar, op de hoek van de Jozef Suvéestraat en het Astridpark, een eethuis dat ik bij deze zeer aanbeveel omwille van de gunstige prijs-kwaliteitverhouding (de roggenvlerk is er voortreffelijk), maar ook omdat het er verre van poepsjiek is (zoals in de kortfilm Beau Monde van Hans Vannetelbosch, nog tot 7 november te bekijken op VRT NU) én omdat je er, zoals mij gisteren overkwam, flarden kunt opvangen van het gesprek dat de gasten aan het belendende tafeltje voeren – al is dat niet altijd even prettig.

Niet dat het gesprek aan mijn eigen tafeltje mij niet boeide of dat ik actief aan het luistervinken sloeg, maar de drie oude mannen die, gezien de krapte van het etablissement, behoorlijk dicht tegen ons aan zaten, spraken in die mate luid en niet bepaald samenzweerderig dat ik wel niet anders kon dan die flarden op te rapen. Het begon met die ene, de kleinste van de drie, die aanvankelijk met zijn rug naar ons toe gekeerd zat. Te dicht eigenlijk, reden waarom hij op de stoel aan de overzijde van zijn tafeltje ging zitten. Zo keken wij tegen zijn voorgevel aan. ‘Of ziet u liever mijn rug?’ vroeg hij, toen hij zag dat ik van zijn manoeuvre opkeek. ‘Neenee,’ gebaarde ik. Het mannetje zag er van de drie het best geconserveerd uit: klein maar nog slank en met een levendige blik in de ogen. Zijn twee vrienden hadden al knauwen gekregen.

Af en toe een flard, dus. Het ging over Indianapolis (‘Ja, tot op het circuit!’), over de beurs, over de kuisvrouw. Klein kieperde de tijd dat wij daar zaten een tweede, een derde, een vierde glas witte wijn naar binnen. Zijn maat links van hem, rechts voor de kijkers, een keurige man met sneeuwwit haar, hield het bij koffie. De witte wijn werd in gulle glazen geserveerd. Klein herhaalde een paar keer dezelfde witz: ‘Wil jij in mijn plaats straks naar de tandarts gaan?’ Dat vroeg hij aan de man aan zijn rechterzijde, links voor ons: al wat onvaster in de mimiek, met een opvallende brede gouden ring aan een van zijn duimen.

Ze zaten er warmpjes bij, die drie, zoveel was duidelijk. Heertjes op pensioen, op een eenvoudige dinsdagmiddag op restaurant. Moet kunnen, natuurlijk, niets op tegen. De volgende flard ging over politiek. Die witte had op tv een N-VA’er uit Leuven gezien. ik spitste mijn oren. ‘Die man vertrouwde ik. Die doet echt goed zijn best. Maar hoe heet hij ook alweer?’ Ik kon er ook niet meteen op komen. Toen de naam me te binnen schoot, had ik de neiging om hem te noemen. ‘Toch maar niet,’ hield ik mezelf tegen. Ze zouden eens moeten denken dat ik hen afluister. Het gesprek stuiterde naar Petra De Sutter. Toen zei Klein opeens: ‘Ik ben lesbisch’. Het was als grap bedoeld. Dat zag ik in zijn ogen. Hij had duidelijk de recentste ontwikkelingen op het vlak van genderfluïditeit nog niet geïncorporeerd.

De kleine – duidelijk de aanvoerder van het trio – vroeg en kreeg de rekening en becijferde daarop, tot op de cent nauwkeurig, hoeveel elk van de drie diende te betalen. Drie verschillende bedragen waren het want een witte wijn is geen koffie en Goud had maar twee chardonnays achterovergekieperd. Opgeteld correspondeerden de drie bedragen precies met het op het kasticket vermelde totaal. Wit trok zijn jas aan. Zullen we nog een laatste drinken? vroeg de kleine aan Goud toen Wit het pand had verlaten. Oké, zei Goud en hij wenkte de ober, die nog maar net al het kleingeld had opgeraapt en geteld, en nu gebaarde dat hij het niet meteen zag.

 

© rr