ALLES VALT UIT ELKAAR
Ik probeer mij altijd en overal het dictum ‘Optimism is a moral duty’ voor ogen te houden. Maar soms helpt dat niet.
De ‘vierde golf’ komt op ons af en ons gezondheidssysteem moet zich nog herstellen van de vorige. Er is niet genoeg plaats om alle vluchtelingen op te vangen. We horen van mensen die wanhopig genoeg zijn om alle gevaren te trotseren, en sluiten onze oren, ogen en harten. En als ze hier zijn, laten we hen een paar jaar sudderen in triestige centra. In onze gevangenissen heersen middeleeuwse omstandigheden. Ons leger is niet paraat (maar heeft wel de meest geavanceerde bommenwerpers gekocht, die nog vóór de levering achterhaald zullen zijn). Er zit overal gif in de grond. We ademen de ziektes in waaraan we zullen sterven en voeden ons ermee. Betonnering en kaalslag gaan maar door. Er zijn geen winters meer. Bladblazers en grasmaaiers terroriseren de verkaveling. Politici dansen naar de pijpen van het grote geld en hun overgefinancierde partijen onderwerpen zich aan de hoerigste en infantielste marketingtechnieken. Er zijn niet voldoende betaalbare woningen. De wachtlijsten in de gehandicaptenzorg zijn onaanvaardbaar lang. Een paar honderdduizend werknemers zitten uitgeblust thuis. De post werkt niet naar behoren. Het openbaar vervoer is veel minder performant dan een eeuw geleden. De wegeninfrastructuur verkruimelt. De files groeien aan. We werken ons te pletter. Ouderen kunnen de digitalisering niet volgen. De mensen verschansen zich achter schermen om elkaar niet in de ogen te moeten kijken. We laten ons opdelen in organigrammen, screenen door bureaucratische externestudiebureaudilettanten, onderwerpen aan rationele indelingen en procedures die elke informaliteit en arbeidsvreugde wegsaneren. Een groot deel van de bevolking dat nog geen burn-out heeft lijkt er op een af te stevenen. We verlangen van mensen dat ze tot hun 67 jaar werken. Het sociaal weefsel is aangetast. Er is voor niets nog tijd. We kijken tijdens onze teruggetrokken televisieavonden naar een omhooggevallen pretparkmagnaat die ons vanuit een villa in Saint-Tropez lastigvalt met zijn onbeduidende besognes. Mensen die elkaar niet kennen besluiten voor de camera om een kind te maken omdat ze er zo graag een willen. De media zijn in handen van de commercie. De voetbal is in handen van mensensmokkelaars en managers. De kunst, ja ook de literatuur, heeft zich laten muilkorven door economische wetmatigheden. We blijven het klimaat opwarmen en zeiken de jonge vrouwen die daarvoor waarschuwen af. We wijzen zondebokken aan en kiezen daartoe – zeer menselijk, zeer gemakkelijk – mensen die onze taal niet spreken, onze voorkeuren niet delen, een andere huidskleur hebben. We stemmen particularistisch en bekrompen. We laten de angst regeren en volgen de rattenvangers. Ons onderwijs ligt op apegapen. Er is een lerarentekort. Het geld dat we zouden kunnen gebruiken om alles, of toch veel, te verhelpen en te repareren laten we naar het buitenland stromen. Onze toekomst is niet verzekerd.
En dat is nog maar een greep, zo komt het me voor. Ik zal ongetwijfeld nog iets vergeten hebben.
We laten toe dat de reclame ons een ideale wereld voorspiegelt. We laten de leugen de waarheid verdringen. We kennen het onderscheid niet meer tussen ironie en ernst. Of neen, we kennen het wel nog maar geven aan ironie de voorkeur omdat ernst vaak te moeilijk en te lastig is. We vertrouwen de taal niet meer en behelpen ons met emoji – of hoe heten die dingen. We zijn bang van sombere boodschappen en verpakken alles in grol en luim. We kijken over de schouder van wie ernstig praat al uit naar de persoon die net het lokaal heeft betreden en met wie we ons straks beter zullen amuseren. We scrollen naar de volgende post.
Nooit eerder had ik zo sterk het gevoel in een kantelende, uit elkaar vallende wereld te leven. Een eindtijd. (Ik hoor al schamperen dat ik een apocalyptische klimaathystericus ben, een narcistische leedzwelger.) Ik ben bezorgd, voel me in deze tijd niet meer thuis.
Sommigen vinden deze crisis een kans om de verandering door te voeren die we nodig hebben, die de planeet nodig heeft. Die onze kinderen nodig hebben want dat zij het minder goed zullen hebben dan wij het nog altijd hebben: het begint zich af te tekenen.
Ik ben een vader.