Het is nu al een dag of drie geleden, maar toch blijft het aan me kleven. Een discussie – op Facebook uiteraard, want waar anders zou ik anders discussiëren zonder stamcafé, zonder toog, zonder dorpsplein, zonder omgekeerde stoel op mijn trottoir, zonder een cultuur van spontane ontmoetingen? En met wie? Want ik blijk omringd te zijn door mensen met wie ik het over de meeste dingen eens ben. Zo werkt dat nu eenmaal.
Op Facebook is het dus anders. Daar is het mogelijk om ook met andersdenkenden en andersgezinden contact te hebben. Dat is de grote aantrekkingskracht van Facebook. Maar ik noem die onzichtbaren geen ‘vrienden’, zoals Facebook suggereert, maar ‘contacten’. Facebookcontacten.
Ik probeer open te zijn. Ik neem kennis van ideeën die ik niet deel. Het is goed te beseffen dat de eigen meningen niet de enige mogelijke zijn. Op bepaalde pagina’s ben ik een vlieg op de muur. Ik meng en moei me niet maar toets wat ik denk aan wat blijkbaar in andere geesten leeft.
Omgekeerd is bij mij ook iedereen welkom. Als het maar beleefd en beschaafd blijft. Ik zal niet rap iemand ‘ontvrienden’. Ik heb al gemerkt dat de beste manier om ervoor te zorgen dat het beleefd en beschaafd blijft is: zelf beleefd en beschaafd te blijven. Dat werkt wel.
De discussie van een dag of drie geleden speelde zich af op iemand anders’ tijdlijn. Neen, ik ga niet zeggen wie want dat doet er niet toe. En ik ga de discussie niet overdoen. Het ging over mondmaskerplicht en vaccinaties en zo. De persoon in kwestie, een Facebookcontact dus, gaf lucht aan zijn ongenoegen over het feit dat de mondmaskerdracht weer wordt verplicht. Hij haalde het voorbeeld aan van een leraar die positief had getest en die, hoewel hij niet ziek was, toch in quarantaine moest, enzovoort enzoverder…
Normaal gezien reageer ik niet omdat het toch niet mogelijk is iemand tot andere inzichten te bewegen, maar hier kon ik het om de een of andere reden niet laten. Waarschijnlijk heb ik mij uit mijn tent laten lokken door ’s mans provocerende toon.
Kon die leraar zich niet toch maar beter aan de regels houden want was hij, positief getest zijnde, dan geen drager van het virus en dus besmettelijk voor anderen? Dat was dus wat ik opperde.
Wat daarop volgde was, hoe moet ik het zeggen, disproportioneel. Voor ik het goed en wel besefte stonden drie volwassen mannen tegenover me, klaar met een hele lijst argumenten, opgediept uit ik weet niet welke internetbronnen. Ik had niet de tijd, en ook geen zin, om alles door te nemen, maar het leek me redelijk en goed gedocumenteerd. Het was ook al laat en ik had de hele dag gewerkt, enzovoort. Ik nam afscheid van de drie heren en sloot mijn computer in het besef dat ik de volgende keer maar beter mijn mond hield over zaken waarover ik enkel intuïtief, maar eigenlijk nauwelijks gedocumenteerd, iets te zeggen dacht te hebben. Ik bedoel: als ik mij aan de voorschriften houd, dan doe ik dat op een nauwelijks op persoonlijk opzoekingswerk gefundeerd vertrouwen in de wetenschappers die het beleid voeden.
De drie mannen hadden mij niet al te vriendelijk toegesproken. En daar gaat het me om, los van elke mogelijke inhoudelijke argumentatie. Het gaat me hier over wat aan me blijft kleven. Het gaat me om het gevoel dat me bekroop in deze situatie. Het was alsof ik klem gezet was in een doodlopende steeg. Glimmende straatstenen, een loshangende regenpijp, ijzeren vuilnisbakken waar een rat overheen trippelt. Dat beeld. En er niet omheen kunnen, om die drie mannen, ten einde uit dat steegje weg te geraken.
Het was bedreigend. Intimiderend.
Ik aarzel nu zelfs om dit te schrijven want ik weet dat als een van die drie heren dit leest – en die kans bestaat – hij in lachen uitbarst en mogelijk zelfs zijn twee vrienden mobiliseert voor nog een robbertje.
Ik begrijp zeer goed hoe het kan dat dit soort virtuele
discussies vaak uit de hand loopt. Dat veel mensen er alleen maar ongelukkig
van worden. En dat veel discussies ook niet worden aangegaan precies om dat
soort ongemakkelijke gevoelens te vermijden.