In elk geval had Perla, al ruziënd met de fruitverkoopsters
over de prijs van diverse soorten meloenen, waar ze dol op was – ze at ze ook
op straat, een prachtig gezicht, dat geelrode sap dat uit haar mond droop als
ze de zaadjes uitspuugde, met tanden die lachten als haar ogen – een door haar gutturale
uitspraak verbrabbeld dialect opgepikt. Liever dat dan het echte patoco van hier, verkondigde Carlo
Filippo, liever zijn glanzend zwarte parel dan die bepoederde aanstelsters van
het theater.
Claudio Magris, Het
museum van oorlog, 167