Ik ben De brand beginnen te lezen na mijn reis door Duitsland vorige zomer. Ik wist natuurlijk wel dat de Duitse steden tijdens de Tweede Wereldoorlog gebombardeerd zijn, maar ik had daar nooit al te veel bij stilgestaan. Exemplarisch voor dat gebrek aan besef was een ontmoeting die ik ooit had in Zuid-Frankrijk met een rugzaktoerist uit Keulen. Dat moet een jaar of twintig geleden zijn. Argeloos informeerde ik naar hoe het is om in een stad te leven die – toen – nauwelijks een halve eeuw eerder bijna volledig van de kaart was geveegd. De jongeman, die het uiteraard zelf nooit had meegemaakt, liet een stilte vallen. Hij antwoordde met een vraag: waar ik dan wel vandaan kwam? Na nog eens enkele seconden zwijgen, zei hij: ‘Bruges has never been bombed, isn’t it?’ Daar had ik niet van terug. Ik begreep dat dit gesprek voor deze man hoogst pijnlijk was. Zeker ook door het feit dat we het Engels als verbindingstaal bezigden.
Ik heb in Duitsland op mijn fietsreis niet zoveel steden
doorkruist. Maar ik kwam bijvoorbeeld toch in Bad Godesberg en Erfurt, en dan
een eind verderop in Stettin, dat nu in Polen ligt en Szczecin heet. Deze drie
steden werden grondig aangepakt door Bomber Harris, maar ze zijn ook heel
grondig herrezen – want dat is ook een constante: Duitse steden zijn vaak erg
keurig, al zie je natuurlijk wel dat er opvallend veel hedendaagse en vaak
opvallend weinig historische architectuur is – en dan manifesteert die historische
architectuur zich dan ook nog eens vaak als renovatie of reconstructie. Echte
sporen van de impact van de miljoenen bommen die werden gedropt, in de vorm van
kraters of ruïnes, zoals bijvoorbeeld in het Franse Caen, lijken zoveel
mogelijk te zijn uitgewist. Maar natuurlijk, ik had nooit een idee van hoe het
er vroeger uitzag want in al die steden kom ik voor het eerst. Er is voor mij
geen voor en geen na.
© Wikipedia |
Om te beseffen wat je in zo’n door brisantbommen
en vuurzeeën getroffen stad níet te zien krijgt, moet je al eens in een niet of
nauwelijks aangeraakt stadje passeren. En die zijn niet zo dik gezaaid. In Alsfeld
bijvoorbeeld vond ik nog een intact, en zeer fraai, Stadtmitte, met vakwerkhuizen en een 16de-eeuws raadhuis op een laatgotische
natuurstenen sokkel met arcaden…
In het tamelijk onbeduidende stadje Dierdorf viel mijn frank. Ik
was er even gestopt om wat mondvoorraad te kopen in een door een nieuwkomer
uitgebaat buurtwinkeltje. Ik nam plaats op een bank in een plantsoen – een park
was het niet. Midden op het grasveld stond een uit cortenstaal vervaardigd
monumentje dat herinnerde aan de bombardementsnacht van 25 maart 1945. De uitgefreesde
kapitalen die samen de boodschap ‘der Tag, an dem Bomben auf Dierdorf fielen
die vielen Menschen den Tod brachten und grosse Teile der Stadt zerstörten /
zur Erinnerung an das unheilvolle Geschehen setzen wir uns ein für den Erhalt
von Frieden und Freiheit’ vormen, liggen voor de sculptuur op een hoopje. Op
het staal, dat hoekig verwrongen is, zodanig dat het vernieling suggereert,
maar ook de schuine lijnen van de zoeklichten die onvoldoende bescherming boden
tegen de aanvliegende eskadrons, is, in bas-reliëf, de skyline aangebracht van
hoe het stadje er vroeger moet hebben uitgezien. 25 maart 1945 was, zo lees ik
nu op Wikipedia, een palmzondag. Een groot deel van deze kleine en in militair
opzicht totaal onbelangrijke stad werd verwoest, er vielen eenenzeventig doden.
© Wikipedia |
Die bombardementen begonnen mij te intrigeren. En daarom ben
ik erover beginnen te lezen. Eerst De
natuurlijke historie van de verwoesting van W.G. Sebald, natuurlijk, vervolgens
de postuum uitgegeven roman De engel
zweeg van Heinrich Böll en de dagboeken van Viktor Klemperer, en dus ook
dat imposante en zeer terneerdrukkende maar absoluut noodzakelijke boek van
Jörg Friedrich.