De wet en de letteren
Jeroen Brouwers heeft 21 jaar in een zonevreemd huis
gewoond, midden in de Zutendaalse bossen. Toen hij het kocht, wist hij dat het
zonder rechtsgeldige vergunning was gebouwd. ‘Hij mag al blij zijn dat hij er
zolang is mogen blijven,’ knarsen talrijke Vlaamse principeruiters waarvan de
meesten wellicht nooit een boek van Brouwers hebben gelezen. Pas in 2011 werd
het misdrijf officieel aan de kaak gesteld. Brouwers, die het huis niet alleen
bewoonde maar er ook al die jaren ongestoord in kon werken en er een waardevol
archief in bewaarde, ging uiteraard in beroep en kon zo zijn verjaging nog een
paar jaar uitstellen. In 2014 werd het vonnis bekrachtigd. In 2016 verliet
Brouwers, op dat moment 76 jaar oud, kennende ademhalingsproblemen en niet meer
goed ter been, zijn geliefde woonst. En nu wordt het huis afgebroken.
Volgens de letter van de wet zéér terecht – de man heeft trouwens
al veel respijt gekregen. En: ‘Iedereen is gelijk voor de wet’. Koning, keizer
of kardinaal – en al zeker een ingeweken, zonevreemde Ollander die lastige
boeken schrijft.
Een meninkje dat ik over deze kwestie op Facebook ventileerde,
krijgt zeer uiteenlopende reacties. Het meninkje, vergezeld van een link naar een summier artikel over de ingezette afbraak,
ging als volgt: “Ik dacht dat die hersenloze bureaucraten nog het fatsoen
zouden hebben om ‘s mans dood af te wachten. Voor al wat hij voor de Vlaamse
cultuur heeft gedaan, zou dat toch werkelijk het allerminste zijn wat ze hadden
kunnen doen.” Het meninkje oogstte instemming, maar er was ook gemor. De
niet-instemmende reacties hebben het over het principe dat iedereen gelijk
hoort te zijn voor de wet – en daar valt natuurlijk geen speld tussen te
krijgen.
En toch. Moeten wij koste wat het kost dat principe
verdedigen? Kunnen wij niet voor één keer de gelegenheid aangrijpen om
duidelijk te maken dat een samenleving soms ook wel eens een uitzondering mag
of moet maken, om te benadrukken dat er in bepaalde gevallen een goed kan zijn
dan hoger is dan de perfecte bureaucratie, dan het meest waterdichte legalisme?
Ik weet het, zoiets is moeilijk verdedigbaar. Eén
uitzondering zet de poort open naar een totale chaos en naar ongebreideld
cliëntelisme. Maar er zijn in het geval van Brouwers’ flagrante zonevreemdheid
toch wel een paar argumenten waarmee rekening zou kunnen worden gehouden.
Eerste argument. Ik weet niet of de bureaucraten die nu
kicken op het correcte toepassen van hun wetten weet hebben van Jeroen
Brouwers’ onmetelijke verdienste voor de Vlaamse cultuur. Ze weten allicht dat
Jeroen Brouwers boeken schrijft, en van het liedje van De Mens weten zij
eventueel dat hij dat goed doet. Maar weten zij dat een van die boeken Vlaamse leeuwen heet en een bundeling is
van een lange reeks portretten van Vlaamse schrijvers, die zo goedgeschreven en
goedgedocumenteerd zijn dat ze gerust als onmisbaar kunnen worden bestempeld.
Brouwers heeft in zijn Noord-Nederlandse eentje voor het behoud van een stuk
Vlaams cultuurpatrimonium meer gedaan dan een heel leger zone-eigen Vlaamse academici
bij elkaar. Als het de taak is van die bureaucraten om Vlaanderen te dienen –
en daar mogen we van uitgaan – dan kunnen we misschien even in overweging nemen
wie Vlaanderen het meest dient: de pennenlikker die de wet op de letter
interpreteert en doet naleven, of de wat slordige en misschien ook wat
opportunistische kunstenaar die een bijdrage levert tot een veel algemener
cultureel klimaat zonder hetwelk al die wetten ook maar erg dode en dorre letter
zouden blijven?
Tweede argument. Het schrijvershuis in het bos is op zich
een statement. Nog geen tien kilometer van Zutendaal vandaan, min of meer in
hetzelfde bosgebied veronderstel ik, krijgt de firma Essers, geen fabrikant van
literaire meesterwerken maar een transportbedrijf, privileges in naam van
werkgelegenheid en jobcreatie. Van ‘gelijk voor de wet’ gesproken. Op een
bredere schaal gemeten, is er natuurlijk in deze bananenrepubliek van
gelijkheid voor de wet nauwelijks sprake. En van ‘gelijkheid’ al helemaal niet.
Wie slim is, geld genoeg heeft om advocaten te betalen en de rechtspraak te
omzeilen, zich niet bekreunt om het verschil tussen letter en geest, of
simpelweg genoeg branie heeft om zich niets van wettelijke bepalingen aan te
trekken en zich denkt te kunnen verschuilen achter economische of politieke
macht, graait er naar hartenlust op los. Tegenover dat geweld – noem het gerust
criminaliteit – staat een wat wereldvreemde schrijver die een huis koopt dat er
niet had mogen staan. In dat huis maakt hij dingen waar hij zelf nauwelijks
iets aan verdient maar waarmee hij heel veel mensen gelukkig maakt. Dat kan hij
onder andere door de stilte van het bos, en doordat hij niet wordt
lastiggevallen door de droogstoppels van de administratie, door de
moraalridders van het gerecht die in een kluizenaar een gemakkelijkere prooi
vinden dan in een bedrijfsleider die lak heeft aan regels maar zich
onschendbaar acht omdat hij economische meerwaarde genereert. Brouwers’ boshuis
is een statement omdat het tegen die economische logica en juridische
haarklieverij ingaat en wijst op het belang van schoonheid en eigenzinnigheid.
Een gezonde samenleving, of een die gezonder is dan de onze, zou deze
uitzonderingen moeten aangrijpen om het licht van die schoonheid en
eigenzinnigheid te capteren en op die manier de wereld beter te maken – het is zo
al duister genoeg.
Derde argument. Schrijvershuizen. Er zijn er wel een paar en
er moet iedere keer voor gevochten worden om ze te behouden. Ze maken deel uit
van ons cultureel erfgoed. Gezelle, Teirlinck, Streuvels: niemand twijfelt
eraan dat het behoud ervan, en het invullen met een nieuwe functie,
bijvoorbeeld als museum of als schrijversresidentie, mogelijk moet zijn. Ik zeg
niet dat het boshuis van Brouwers, en het archief erin, een gelijkaardige
functie zou kunnen krijgen, daarvoor is het wellicht te klein en te donker of
vochtig, maar het is wel zo dat het huis waarin een schrijver of een ander
belangrijk persoon heeft geleefd specialer is dan om het even welk ander huis.
Het is juist dat de wet gelijk hoort te zijn voor iedereen, maar daaruit mag
niet worden afgeleid dat iedereen gelijk is. Sommigen zijn nu eenmaal in
cultureel of politiek of historisch opzicht zo belangrijk dat de dingen of
plaatsen waarmee zij te maken hebben gehad ook een belang krijgen. Het is
geweten: legalisten vinden het lastig om met dat soort emotionele waarde
rekening te houden. Je kunt het niet in wetteksten en reglementen vatten. Maar
er is op die manier wel al heel veel waardevols naar de verdoemenis gegaan.
Vierde en belangrijkste argument: de menselijkheid. Jeroen
Brouwers is een persoon. Een mens. Geen gemakkelijk persoon volgens sommigen,
maar dat doet er niet toe (al kunnen sommigen het niet nalaten het in de
discussie te laten meespelen). Die persoon heeft een besmet huis gekocht. Hij
wist dat, en hij zal daar wel zijn voordeel mee gedaan hebben, maar het werd
hem door geen enkele overheid belet en hij kon er bovendien 21 jaar ongestoord
in wonen. Dat creëert toch een zeker gewoonterecht. In die 21 jaar heeft hij
door in dat huis te leven en ook door daarin werk te creëren dat de strikte
omvang van dat huis overstijgt, ik bedoel daarmee dat het werk is dat in zekere
zin van algemeen belang is, een emotionele of zeg maar existentiële band met
dat huis ontwikkeld. Na 21 jaar komt een ambtenaar op het spoor van de
rechtsongeldigheid van deze bewoning. Die ambtenaar heeft natuurlijk groot
gelijk – zo’n groot gelijk als een ambtenaar maar kan hebben. Het is een modelambtenaar,
een die al zijn strepen heeft verdiend. Maar vermoedelijk geen Brouwersfan. Die
ambtenaar zet de molen in gang. Brouwers spartelt met alle middelen die hem ter
beschikking staan tegen en kan het nog vier jaar uitzingen. En dan, 75 jaar
oud, getekend door het moeizame schrijversbestaan, ruimt hij baan. Hij treft
een schikking met de gemeente, die hem, het moet gezegd, goed en royaal
behandelt. Ik zou denken dat de normale verwachting is dat je zelfs dan nog
eventjes wacht met het afbreken van dat huis.
Waarom kan deze afbraak niet worden uitgesteld tot na het
verscheiden van deze auteur, een van de grootste naoorlogse die we in het
Nederlands taalgebied hebben gekend? Waarom moet de wet zo letterlijk de wet
zijn? Waarom moet iedereen daar zo gelijk voor zijn – terwijl er toch alom en
op veel grotere schaal zoveel ongelijkheid
heerst en wordt gehandhaafd? Zou het niet kunnen dat we met het waarmaken van
een klein beetje menselijkheid in dit geval een groter resultaat boeken dan met
het strikte handhaven van de regels? Zou het niet kunnen dat we met een iets
minder letterlijke, legalistische houding iets meer aandacht kunnen afdwingen
voor bepaalde zaken die misschien minder becijferbaar zijn maar die wel een
grote symbolische waarde hebben, die minder met economie maar meer met
menselijkheid te maken hebben?