Henry Miller, De kolossus van Maroussi, 102
ǁ
Het is algemeen bekend dat papegaaien in staat zijn om een groot aantal woorden aan te leren. Ze zeggen woorden na, wanneer mensen elkaar napraten noemen we dat niet voor niets papegaaien.
Eva Meijer, Dierentalen,
19
ǁ
Naar alle waarschijnlijkheid luister de papegaai naar de
menselijke stem; is zich ervan bewust, voor zover papegaaien bewustzijn hebben –
en ik veronderstel dat ze het hebben; is op een of andere manier geïnteresseerd
in wat er gezegd wordt; wil dit nabootsen (de hemel mag weten waarom); en dan
wordt deze wens door iets anders overgenomen. De opmerkelijke fysiologische
intelligentie in de papegaai, die oneindig veel intelligenter is dan de
papegaai zelf, brengt nu de honderden spieren in beweging die betrokken zijn
bij zijn spraakmechanisme – een geluiden voorbrengend apparaat dat volkomen
anders is dan het menselijke spraakorgaan: de papegaai heeft geen tanden, geen
zacht gehemelte, zijn tong is volkomen anders dan de onze, zijn stembanden zijn
anders en hij heeft een snavel. Toch is hij in staat duidelijk verstaanbare
menselijke spraakklanken voort te brengen en wel zo echt dat mensen er soms
door worden misleid.
Aldous Huxley, Het
menselijk bestaan, 142-143