20 oktober 2004
een sprookje in
Charleville-Mézières
Een jonge Amerikaanse vrouw verzeilt op een regenachtige dag
in oktober in het zo al grijze Charleville-Mézières, een vergeten stadje in de
Franse Ardennen, op een boogscheut van het verregende, grijze België en zeer
ver van de roodgetinte wijngaarden in het Westen, de heldere vrieskou op de
meer dan tweeduizend meter hoge, nog groene Alpenweiden en de laatste
hemelsblauwe zomerdagen aan de mediterrane kust.
Zij is niet toevallig hier, zij is speciaal hierheen gereisd
om het Musée Arthur Rimbaud te bezoeken. Zij heeft iets met de dichter, die
hier, in dit van God verlaten gat, geboren is.
119 jaar geleden was dat, we schrijven 1974.
‘Ik was daar wellicht de enige Amerikaan op dat ogenblik,’
zegt de vrouw nu, dertig jaar later. ‘Neen, ik was vast en zeker de enige
Amerikaan in Charleville-Mézières.’ Zij spreekt de naam uit zoals Amerikanen
dat doen, die enkele keer dat ze het over Charleville-Mézières hebben. (In
welke andere context dan een Rimbaud-context zou dat ooit gebeuren?)
De vrouw staat op de drempel van het Musée Arthur Rimbaud.
In de druilerige oktoberregen. Het Musée Arthur Rimbaud is gesloten. Voor de
hele maand oktober, daar is niets aan te doen.
De Amerikaanse vrouw, Patti Smith heet ze, legt zich daar niet bij neer. Zij is niet helemaal van Amerika hierheen gekomen om tegen een gesloten museumdeur aan te kijken. En dus vermurwt zij de oude museumwachter. ‘Ik moet heel erg pathetisch zijn overgekomen,’ zegt zij nu in de microfoon. Patti Smith mag de hele dag, helemaal alleen, in het museum blijven. Bij de parafernalia van haar favoriete dichter. Zij heeft zelfs de tijd om een tekening te maken.
Die tekening – en dat is het happy end van dit sprookje over
de vermurwbaarheid van een museumwachter en de passie voor een dichter die een
dichteres een wereldreis doet maken naar een druilerig Ardennen-stadje om zich
daar níet te laten ontmoedigen door een gesloten museumdeur –, die tekening dus
hangt nu in het Musée Arthur Rimbaud.
20 oktober 2004