Tientallen, neen, honderden overwegend jonge mensen,
leerlingen van de talrijke scholen in de omgeving, dalen van het perron af naar
de centrale gang die onder de sporen door loopt, en als een zalm die tegen de
stroom in een waterval overwint, wurm ik mij naar boven. Hoewel ik mij zo smal
mogelijk probeer te maken, word ik toch meerdere keren door boekentassen of
zelfs ellebogen geraakt. Ik voel mij eenzaam en overbodig. In de trein probeer
ik te schrijven, maar ik val nog voor Aalter in slaap en droom niet over zalm.
Ik word wakker, met het stellige gevoel dat ik richting Brugge aan het sporen
ben. Maar neen, dat kan dus niet. De werkdag is niet om, hij moet nog beginnen.
Ik werk wat voort aan mijn tekst, en wanneer ik daarin het spoor bijster
geraak, probeer ik nog enkele bladzijden te lezen in het boek dat ik bij heb.
Om in Brussel van het Centraal Station naar mijn werk te stappen, kies ik voor
de weg door het park. Ik adem en leef. Ik zoek iets om me aan op te trekken,
maar vind het pas wanneer ik het niet meer verwacht: wanneer ik in de Wetstraat
bij 'de Zestien' de geur van patchoeli opsnuif. Het is een van de
paracommando's die daar staat, zijn FAL (
fusil
automatique léger) naar de grond gericht. Een para met patchoeli op. Dat is
iets. Daar kan ik iets mee doen. Daar kan ik mij aan optrekken.