Johanna Kint ziet in de Wereldtentoonstelling van 1958 een
opflakkering van de optimistische vooruitgangsideologie, die het nog één keer
haalt van het defaitisme na de Tweede Wereldoorlog (mét Shoah en atoombom) en
van de verontrustende dystopieën van onder meer Aldous Huxley en George Orwell.
In 1959 zette Huxley in een reeks lezingen voor de Santa Barbara-universiteit
van Californië zijn sombere prognoses op een rijtje.
1.1.1.1. Aldous Huxley, Het menselijk bestaan (1959)
De lezing van 9 maart 1959 gaat over de bevolkingsexplosie,
die zich toen volop begon af te tekenen. Bij het begin van onze tijdrekening
waren er ongeveer 250 miljoen mensen. Dat aantal bleef lange tijd stabiel. Er
waren zelfs terugvallen, bijvoorbeeld door de pest. Na 1600 jaar was de
wereldbevolking nauwelijks verdubbeld. Door de industrialisatie, de toegenomen
voedselbevoorrading en de verbetering van de hygiënische omstandigheden begon
de groei exponentieel toe te nemen. Bij het begin van de 20ste eeuw waren er
1,5 miljard mensen, en terwijl Huxley zijn lezing schrijft, zijn er 2,8. Hij
verwacht dat dat aantal binnen de halve eeuw nog eens zal verdubbelen – wij
weten dat hij de snelheid van de bevolkingstoename heeft onderschat.
Bij een ongewijzigd landbouwrendement, weet Huxley, zal de overbevolking onvermijdelijk tot grote problemen leiden: conflicten en epidemieën. De natuur zal, zoals ze dat altijd doet, bij een te grote verstoring van het evenwicht, het evenwicht herstellen. Tenzij de mens ingrijpt. Meer landbouwproductie is geen optie: de bevolking neemt te snel toe – run and stand still – en bovendien ontbreekt het de meeste landen aan het nodige kapitaal en geschoolde mankracht. Streven naar geboortebeperking is een andere mogelijkheid. Maar helaas, aldus Huxley, ontbreekt daartoe (in 1959) een praktisch en goedkoop oraal in te nemen middel. De ‘pil’ werd twee jaar later uitgevonden – of eigenlijk heruitgevonden want er was al een pil op de markt, maar die had te veel schadelijke neveneffecten – door de Belg Ferdinand Peeters. Het heeft echter niet mogen baten: we zitten nu al op meer dan 7,5 miljard. Een blik op de worldometers leert dat voor elke mens die sterft er 2,5 kinderen worden geboren.
De wereldbevolking is maar één probleem. Haarfijn beschrijft
Huxley de pijnpunten die ons vandaag maar al te vertrouwd in de oren klinken:
uitputting van de natuurlijke grondstoffen, vervuiling… En dan houdt hij nog
niet eens rekening met de klimaatverandering – hoewel die toch al gesignaleerd
werd in het begin van de 20ste eeuw.
Uit een regionale Nieuw-Zeelandse krant, 1912 |
Aldous Huxley: ‘Wellicht zouden we dan een politiek zien die
op lange termijn heel wat zinniger is dan die welke nu door alle partijen wordt
gevoerd - op lange termijn gezien een monsterachtig onbetekenend, frivool en
onverantwoordelijk gefiedel tijdens de brand van Rome. We rommelen rustig voort
met onze verschrikkelijke nationalistische machtspolitiek, terwijl het
fundamentele probleem is of de menselijke soort, zo snel als die zich nu
uitbreidt, hoe dan ook kan overleven, zelfs in de meest bescheiden
levensomstandigheden - en wat we moeten doen om de wereld in een aanvaardbare
staat aan onze achterkleinkinderen of misschien zelfs onze kleinkinderen te
kunnen doorgeven. Helaas hebben we een kans gemist en heeft er nooit aan het
hoofd van een grote staat een man gestaan die gewend was biologisch te denken.’
In de lezing ‘De toekomst van de wereld’ onderzoekt Huxley
de houdbaarheid van het vooruitgangsoptimisme. Twee wereldoorlogen, de evident
nadelige nevenwerkingen van de industriële revolutie en de technische
mogelijkheid voor de mens om met een atoomconflict ‘het plotselinge en
catastrofale einde van de wereld, waarover de apocalyptische literatuur spreekt’
zelf ter hand te nemen, stemmen al heel wat minder optimistisch. Huxley
twijfelt aan de haalbaarheid van het creëren van één wereldstaat, misschien wel
de enige redelijke manier om het gevreesde conflict definitief te vermijden. De
kortetermijnbelangen van staats- en bedrijfsleiders werken een dergelijk
samengaan tegen. Alleen een externe bedreiging kan ervoor zorgen dat alle
mensen samenspannen. Zou het kunnen dat de mensheid de ‘overbevolking,
overorganisatie en overtechnocratisering’ als een externe bedreiging leert zien?
Misschien is het mogelijk om ons, door ‘het juiste onderwijs en de juiste
propaganda’, te doen inzien dat wij ‘in werkelijkheid permanent bedreigd worden
door een groot gevaar en het zeer in ons belang is de handen ineen te slaan om
dit gevaar te keren’. Huxley voelt in 1959 in elk geval aan dat cruciale tijden
aanbreken. Hij is ervan overtuigd dat ‘de komende honderd jaar in sterkere mate
bepalend zullen zijn voor de mensheid als geheel dan welke andere eeuw ook’.
De bundel Het
menselijk bestaan bevat nog interessante beschouwingen over onder meer de
relatie tussen individu en gemeenschap, de persoonlijke identiteit (verhouding
geest-lichaam, het ik, het onbewuste en dergelijke), taal, kunst, religie en
mystiek.
→ 1.1.1.1.1. Eva Meijer, Dierentalen
→ 1.1.1.1.2. Jörg Friedrich, De brand
→ 1.1.1.1.3. Aldous Huxley, Heerlijke nieuwe wereld
Volg alle teksten van het project
'laatste rechte lijn': hier