dinsdag 20 juni 2017

laatste rechte lijn 5




Johanna Kint ziet in de Wereldtentoonstelling van 1958 een opflakkering van de optimistische vooruitgangsideologie, die het nog één keer haalt van het defaitisme na de Tweede Wereldoorlog (mét Shoah en atoombom) en van de verontrustende dystopieën van onder meer Aldous Huxley en George Orwell. In 1959 zette Huxley in een reeks lezingen voor de Santa Barbara-universiteit van Californië zijn sombere prognoses op een rijtje.

1.1.1.1. Aldous Huxley, Het menselijk bestaan (1959)

De lezing van 9 maart 1959 gaat over de bevolkingsexplosie, die zich toen volop begon af te tekenen. Bij het begin van onze tijdrekening waren er ongeveer 250 miljoen mensen. Dat aantal bleef lange tijd stabiel. Er waren zelfs terugvallen, bijvoorbeeld door de pest. Na 1600 jaar was de wereldbevolking nauwelijks verdubbeld. Door de industrialisatie, de toegenomen voedselbevoorrading en de verbetering van de hygiënische omstandigheden begon de groei exponentieel toe te nemen. Bij het begin van de 20ste eeuw waren er 1,5 miljard mensen, en terwijl Huxley zijn lezing schrijft, zijn er 2,8. Hij verwacht dat dat aantal binnen de halve eeuw nog eens zal verdubbelen – wij weten dat hij de snelheid van de bevolkingstoename heeft onderschat.

Bij een ongewijzigd landbouwrendement, weet Huxley, zal de overbevolking onvermijdelijk tot grote problemen leiden: conflicten en epidemieën. De natuur zal, zoals ze dat altijd doet, bij een te grote verstoring van het evenwicht, het evenwicht herstellen. Tenzij de mens ingrijpt. Meer landbouwproductie is geen optie: de bevolking neemt te snel toe – run and stand still – en bovendien ontbreekt het de meeste landen aan het nodige kapitaal en geschoolde mankracht. Streven naar geboortebeperking is een andere mogelijkheid. Maar helaas, aldus Huxley, ontbreekt daartoe (in 1959) een praktisch en goedkoop oraal in te nemen middel. De ‘pil’ werd twee jaar later uitgevonden – of eigenlijk heruitgevonden want er was al een pil op de markt, maar die had te veel schadelijke neveneffecten – door de Belg Ferdinand Peeters. Het heeft echter niet mogen baten: we zitten nu al op meer dan 7,5 miljard. Een blik op de worldometers leert dat voor elke mens die sterft er 2,5 kinderen worden geboren.

De wereldbevolking is maar één probleem. Haarfijn beschrijft Huxley de pijnpunten die ons vandaag maar al te vertrouwd in de oren klinken: uitputting van de natuurlijke grondstoffen, vervuiling… En dan houdt hij nog niet eens rekening met de klimaatverandering – hoewel die toch al gesignaleerd werd in het begin van de 20ste eeuw.

Uit een regionale Nieuw-Zeelandse krant, 1912

Aldous Huxley: ‘Wellicht zouden we dan een politiek zien die op lange termijn heel wat zinniger is dan die welke nu door alle partijen wordt gevoerd - op lange termijn gezien een monsterachtig onbetekenend, frivool en onverantwoordelijk gefiedel tijdens de brand van Rome. We rommelen rustig voort met onze verschrikkelijke nationalistische machtspolitiek, terwijl het fundamentele probleem is of de menselijke soort, zo snel als die zich nu uitbreidt, hoe dan ook kan overleven, zelfs in de meest bescheiden levensomstandigheden - en wat we moeten doen om de wereld in een aanvaardbare staat aan onze achterkleinkinderen of misschien zelfs onze kleinkinderen te kunnen doorgeven. Helaas hebben we een kans gemist en heeft er nooit aan het hoofd van een grote staat een man gestaan die gewend was biologisch te denken.’

In de lezing ‘De toekomst van de wereld’ onderzoekt Huxley de houdbaarheid van het vooruitgangsoptimisme. Twee wereldoorlogen, de evident nadelige nevenwerkingen van de industriële revolutie en de technische mogelijkheid voor de mens om met een atoomconflict ‘het plotselinge en catastrofale einde van de wereld, waarover de apocalyptische literatuur spreekt’ zelf ter hand te nemen, stemmen al heel wat minder optimistisch. Huxley twijfelt aan de haalbaarheid van het creëren van één wereldstaat, misschien wel de enige redelijke manier om het gevreesde conflict definitief te vermijden. De kortetermijnbelangen van staats- en bedrijfsleiders werken een dergelijk samengaan tegen. Alleen een externe bedreiging kan ervoor zorgen dat alle mensen samenspannen. Zou het kunnen dat de mensheid de ‘overbevolking, overorganisatie en overtechnocratisering’ als een externe bedreiging leert zien? Misschien is het mogelijk om ons, door ‘het juiste onderwijs en de juiste propaganda’, te doen inzien dat wij ‘in werkelijkheid permanent bedreigd worden door een groot gevaar en het zeer in ons belang is de handen ineen te slaan om dit gevaar te keren’. Huxley voelt in 1959 in elk geval aan dat cruciale tijden aanbreken. Hij is ervan overtuigd dat ‘de komende honderd jaar in sterkere mate bepalend zullen zijn voor de mensheid als geheel dan welke andere eeuw ook’.

De bundel Het menselijk bestaan bevat nog interessante beschouwingen over onder meer de relatie tussen individu en gemeenschap, de persoonlijke identiteit (verhouding geest-lichaam, het ik, het onbewuste en dergelijke), taal, kunst, religie en mystiek.


→ 1.1.1.1.1. Eva Meijer, Dierentalen

→ 1.1.1.1.2. Jörg Friedrich, De brand

→ 1.1.1.1.3. Aldous Huxley, Heerlijke nieuwe wereld

Volg alle teksten van het project 'laatste rechte lijn': hier