11 november 2004
Schindler
Ik ben er altijd in geslaagd om me, ondanks alle barnum en
ondanks de zéér politiek-correcte quasi-verplichting om die film zéker te gaan
zien, volledig voor Spielbergs elf jaar geleden op de wereld losgelaten magnum
opus af te sluiten. Maar gisterenavond was het toch prijs: onverhoeds kwam ik
zappend in een esthetisch uitermate verantwoord zwart-wit in beeld gebracht
concentratiekamp terecht. En na vijftien seconden van die – hoelang is het
precies? – drie uur durende Schindler’s
List wist ik het: dit kan niet. Hoe respectvol ook in beeld gebracht, hier
ketst elke adequaat gedoseerde belichting, elke kadrering, elke
uitgebalanceerde dialoog, elke minutieus voorbereide cameravoering, elke
enscenering op af. Geen regisseur kan dit in beeld brengen. Esthetiek kan hier
niet anders dan een aanfluiting zijn. Taal schiet te kort, zelfs de literaire
taal van Levi en Semprun maar zeker die door Hollywood zo gedetermineerde
filmtaal. Ik zag vijftien seconden van een onschuldige en absoluut niet
schokkende sequentie, maar ik had niet méér nodig om te beslissen dat ik die
film nooit wil zien, én om te vrezen dat er onherstelbaar veel kwaad is
aangericht door hem in een pedagogisch project als moreel hoogstaande kijk op
de Shoah aan te reiken.
Ik weet dat deze opmerking intuïtief, impulsief en in zekere
zin onrechtvaardig is omdat ik niet de héle film heb gezien, maar waarom zou ik
niet een oordeel mogen vellen op basis van een oprecht gevoel, ook al is dat
gebaseerd op een defensieve houding vooraf en een zeer momentane indruk, die
echter des te meer ernstig moet worden genomen omdat dat moment zich onverhoeds
aandiende?