zondag 11 juni 2017

de lente van 2017 – 8



Kort na het Brits-Amerikaanse bombardement op 16 maart 1945, dat in die mate grondig – gründlich, zouden de Duitsers zeggen – was uitgevoerd dat ‘het Britse overzichtsrapport’ stelde: ‘the old town has been almost completely destroyed’, noteerde de kapelaan van de dom van Würzburg Fritz Bauer, veel Duitser kan een naam niet klinken, over de toestanden die hij in het kelderstelsel onder de stad met eigen ogen had aanschouwd: ‘Welke taferelen zich daarbij hebben afgespeeld, zal niemand ooit beschrijven.’ Fritz Bauer was wat je noemt een overlevende. Vijfduizend andere Würtzburgenaars (bevolking voor de bombardementen van 1945: 107.000) konden het verwoestende en volslagen nutteloze bombardement op hun stad ook in puur fysieke zin niet meer navertellen.

Ik lees nu al een tijdje, al bijna een jaar eigenlijk, af en toe een paar bladzijden van De brand, het overzichtswerk van Jörg Friedrich. De ondertitel, De geallieerde bombardementen op Duitsland, 1940-1945, belooft exact wat het boek is: een schier eindeloze opsomming van de geallieerde oorlogsmisdaden. Een andere kwalificatie verdienen de bombardementen niet: de motieven om een groot deel van de Duitse steden om te vormen tot puinhopen en tot niet veel meer dan dat hadden zeker niet altijd een militaire betekenis. Meer nog: vaak werd zowat alles geraakt behalve het mogelijk als militair doelwit te omschrijven station of wapendepot of staalfabriek. Neen, de motieven waren vooral psychologisch – en wellicht ook economisch, met het oog op de naoorlogse periode. Ze waren psychologisch omdat het de bedoeling was de Duitse burgerbevolking murw te maken, waardoor – zo dacht men verkeerdelijk – het draagvlak voor een voortzetting van de oorlog zou wegvallen. Maar psychologisch waren de bombardementen ook omdat ze om wraak gingen. Of vergelding, dat klinkt bijbelser. De bombardementen waren erop gericht om zoveel mogelijk schade aan te richten en om zoveel mogelijk slachtoffers te maken. Uiteraard burgerslachtoffers. Alles werd bijvoorbeeld in het werk gesteld om de Duitse luchtafweersystemen zo laat mogelijk in gang te doen schieten; lokale brandweerstructuren werden niet gespaard; vluchtende burgers werden niet ontzien. En de bombardementen zelf, ja, die waren tegen het eind van de oorlog zodanig geperfectioneerd dat je gerust van een exacte wetenschap kunt spreken. De Amerikanen en Britten wisten precies welk soort bommen ze waar en wanneer en in welke hoeveelheden en in welke meteorologische omstandigheden moesten droppen om allesverwoestende vuurzeeën te ontketenen. En ze deden dat dan ook, met een lugubere doortastendheid en met een verbluffende systematiek.

Het moet gezegd, die Britten en Amerikanen zijn aardig in hun opzet geslaagd. Het overzicht dat Friedrich biedt (overigens – en dat late tijdstip roept veel vragen op – pas in 2002!), is weerzinwekkend. Je voelt hoe zijn sec betoog soms ombuigt naar cynisme en sarcasme. Hij gebruikt bovendien een eenvoudige, maar zeer efficiënte, retorische ‘truc’: stad na stad beschrijft hij eerst de architecturale en kunsthistorische rijkdommen, die vaak in een tot diep in de Middeleeuwen teruggaande geschiedenis geworteld zijn, om vervolgens, na de al even nauwkeurig beschreven vergeldingsoperatie die nauwelijks een uur of zo duurt, nergens anders nog dan op afbeeldingen en foto’s en documenten te bestaan. En in de herinnering van de getraumatiseerde overlevenden.