In hoofdstuk 4, ‘Obstakels’, gaat het onder meer over bomen.
Bomen zijn in de visie van de opstellers van het handboek ‘Vergevingsgezinde
wegen’ obstakels. En obstakels zijn, zoals ieders mentale woordenboek leert,
hindernissen, dingen die het bereiken van een doel in de weg staan. In dit
geval gaat het om obstakels die niet op maar naast de weg staan. Je moet dus
eerst van die weg áf om er tegenaan te botsen.
Wat zegt het handboek ‘Vergevingsgezinde wegen’ over bomen?
Onder meer dit: ‘Bomen met een diameter kleiner dan 10cm (omtrek kleiner dan
31,5cm) worden als voldoende botsvriendelijk beschouwd.’ Op het Agentschap
Wegen en Verkeer hebben ze toch wel de neiging om de dingen te animeren. Niet
alleen kunnen wegen vergeven, bomen kunnen ook vriendelijk zijn. Bótsvriendelijk
zelfs. Uiteraard ben ik niet onnozel en besef ik wel dat hier wordt bedoeld dat
een boom botsvriendelijk is wanneer hij niet tot fysieke schade, of dan toch zo
min mogelijk, aanleiding geeft als je er tegenaan knalt. Dus wel degelijk in
die richting: jij knalt tegen de boom aan, het is niet omgekeerd.
‘U trekt het op flessen!’, hoor ik al. Enfin, ik hóór dat
niet – ik bedoel: hier zit niet iemand achter mij die de woorden ‘u trekt het
op flessen’ (in die volgorde) uitspreekt. Zo letterlijk moet het allemaal niet
genomen worden. Maar ik onthoud toch: ‘vergevingsgezind’, ‘botsvriendelijk’.
Aán elkaar, dat laatste woord, want anders zou het kunnen betekenen dat u,
wanneer u tegen die boom botst, dat op een vriendelijke manier zou moeten doen.
Zachtjes. Maar dat is natuurlijk niet wat de gebruiker van dat rare woord, een
neologisme eigenlijk, speciaal voor het handboek ‘Vergevingsgezinde wegen’ in
het leven geroepen op het Agentschap Wegen en Verkeer – dat is natuurlijk niet
wat met dat woord wordt bedoeld want zacht botsen is duidelijk niet het soort
botsen waarover het hier gaat.
De strekking van de geciteerde zin – laten we bij de zaak
blijven – is dat er langs onze wegen beter geen obstakels kunnen staan, en dat
ze, als ze er dan toch staan, in de vorm van bomen bijvoorbeeld, liever ‘een
diameter kleiner dan 10cm (omtrek kleiner dan 31,5cm)’ hebben. Indien bomen,
dan liever dunne. Dus. Geen dikke.
Er werden parlementaire vragen gesteld over deze passus uit
het handboek ‘Vergevingsgezinde wegen’. De minister moest het uitleggen. Hij
verzekerde dat de dikke bomen die nu nog langs de weg staan, mogen blijven
staan. Ook al zijn ze niet botsvriendelijk. Maar, zei de minister, als er
nieuwe bomen worden aangeplant, dan zullen het dunne zijn. Bomen die niet
dikker worden dan ‘10cm (omtrek kleiner dan 31,5cm)’. Pas drie meter verder van
de rijweg zullen er dikke bomen mogen staan.
Ik twijfel er geen seconde aan dat deze maatregel bijdraagt
tot een grotere veiligheid. Het hoeft geen betoog dat iemand die tegen een
dunne boom rijdt – wat meestal met een te hoge snelheid gebeurt, het gaat hier
niet over onhandig parkeren of zo – minder schade oploopt dan wanneer hij onzacht
met een dikke boom in aanraking komt. De dikke boom blijft meestal staan,
terwijl de dunne boom zeer botsvriendelijk het onderspit delft. Dus moet ik de
maatregel toejuichen.
Maar juich ik de maatregel toe? Neen, ik juich de maatregel
niet toe. Meer nog, ik gruw ervan. Heb ik dan geen consideratie voor de
plusminus vijfendertig mensen die per jaar in Vlaanderen sterven nadat ze een botsonvriendelijke
boom hebben aangereden? Toch wel, maar ik vind het evidente antropocentrisme stuitend,
tot en met het antropomorfiseren van wegen en bomen toe – wegen vergeven niet
en bomen zijn niet vriendelijk. Maar ook niet onvriendelijk. Bomen zijn bomen. Het
is die hele denktrant hierachter die mij tegenstaat, die ziekelijke waan dat
alles naar de mensenhand kan worden gezet. En dan heb ik het nog niet over het
totale ontbreken van elk ecologisch of esthetisch argument. Dikke bomen zijn
niet alleen mooier dan dunne bomen, ze zijn ook beter voor het milieu. Geen
woord daarover in de passus over botsvriendelijke bomen in het handboek ‘Vergevingsgezinde
wegen’, en nauwelijks in het debat dat erover werd gevoerd.
Binnen 85 jaar wordt, bij ongewijzigd verder opstoken van
fossiele brandstoffen en terugdringen van fotosynthesebevorderende planten, het
leven op Aarde onmogelijk. Zo
leert een artikel over het onderzoek van Sergei
Petrovskii van de universiteit van Leicester: ‘an unchecked rise in global
temperatures could end up drastically reducing the amount of breathable oxygen
in the planet’s atmosphere, threatening life on Earth as we know it’. Onmogelijk dus. Als het zeewater 6
graden warmer wordt, zal het fytoplankton geen zuurstof meer produceren. En
daardoor slinkt de totale zuurstofvoorraad in de atmosfeer zo drastisch –
fytoplankton zorgt voor twee derde van alle zuurstof – dat het leven onmogelijk
wordt. Hét leven. Ook het plantaardige. Bomen bijvoorbeeld, zullen sterven.
Dikke bomen, maar ook de botsvriendelijk dunne (‘10cm (omtrek kleiner dan
31,5cm)’). Maar goed, dat hoeft geen probleem te zijn want er zullen ook geen mensen
meer zijn om er tegenaan te knallen.
Zullen we dikke bomen langs de wegen planten, of dunne?