mijn eigen namen (9)
ACHTERBERG, Gerrit
Op 19 januari 1982 kocht ik de fraaie Querido-uitgave van de
Verzamelde gedichten van Gerrit
Achterberg. Tot dan toe had elke aanschaf van boeken nog in het teken van de
studies gestaan. Van het aanleggen van een echte bibliotheek, ik bedoel een
boekenverzameling los van enig praktisch nut, was nog geen sprake. Achterberg
was, strikt genomen, mijn allereerste boek. Het 46ste dat fysiek in mijn bezit kwam,
maar het nummer één in mijn literaire bibliotheek.
De aanschaf werd ingegeven door twee overwegingen. De eerste
was de prijs. De in de speciale aanbieding gevraagde 500 frank, hoewel een
flinke hap uit mijn budget vertegenwoordigend, was voor dat 1.054 bladzijden
tellende boek niet veel. Het was een mooi boek, en ook dat was een reden om naar
het bezit ervan te verlangen: gebonden, linnen kaft, een mooie grijze omslag
met zorgvuldige typografie. Dit was wellicht een terechte overweging. Mijn
exemplaar, een zevende druk uit 1980 (oplage 5.000 exemplaren), kan onmogelijk
in waarde zijn verminderd. Daarmee vormt het in mijn inmiddels danig uit de
kluiten gewassen bibliotheek een uitzondering.
De tweede overweging betrof – uiteraard – de inhoud. Ik
kende het werk van Achterberg niet, en las in die tijd nauwelijks, of eigenlijk
helemaal geen, poëzie. Maar ik wist dat Achterberg een belangrijk dichter was,
en ik vertrouwde erop dat ik als échte lezer wel vanzelf bij de poëzie zou
uitkomen. De aanschaf van de Verzamelde
gedichten van Gerrit Achterberg was met andere woorden een daad van
optimisme, een boud negeren van de tijd, een blind geloof in mijn ontwikkeling
als lezer.
Deze overweging is onterecht gebleken. De bundel is
uitgegroeid tot een symbool van mijn onvermogen om poëzie te lezen, tot een
vleesgeworden baken dat in mijn bibliotheek de mogelijke uitbreiding – niet de
materiële maar de geestelijke – van mijn lectuurleven afgrenst. Ik weet stilaan
dat ik het nooit helemaal zal lezen, die poëzie van Achterberg, laat staan dat
ik haar ooit zal beheersen of begrijpen. De fraai ogende bundel is een steen
des aanstoots geworden, een veraanschouwelijking van mijn eindigheid als lezer.
Een blok die de ingang naar het walhalla der poëten blokkeert.
Ik las ooit de eerste twee bundels die in de verzamelbundel
zijn opgenomen, Afvaart en Eiland der ziel, maar daar is me niets
van bijgebleven. In de inhoud duidde ik de gedichten aan waarvan ik dacht dat
ze me iets hadden gezegd: ‘Herschepping’, ‘Afscheid’, ‘Stil ogenblik’,
‘Bevrediging’… – maar ik weet allang niet meer wát ze me hebben gezegd. En als
ik ze nu herlees, overvalt mij een grote verwarring: ‘En de vogelen vervolgden
/ het lied dat lang geleden was gestaakt / zó ongemerkt, dat wij vergaten / hoe
het tot zwijgen was geraakt.’