wolkenfragmenten
uit Geert van Istendael, Mijn Duitsland
2001
Even terzijde, Celan heeft dat beeld schaamteloos gestolen
uit het gedicht ‘Er’ van zijn vroegere schoolvriend Immanuel Weißglas (Wir heben Gräber in die Luft, Wij tillen
graven de lucht in en Das Grab in Wolken
wird nicht eng gerichtet, Het graf in de wolken wordt niet krap
bemeten, schrijft Weißglas), zoals Celan bijna beeld voor beeld in zijn
‘Todesfuge’ gepikt heeft uit dat ene gedicht, het woord schaufeln, het haar van Margarethe, die bij Weißglas Gretchen heet,
de dood, ein Meister aus Deutschland bij
Celan, bij Weißglas ein deutscher Meister
en het spelen met de slangen. (246)
2002
Tussen hen en de wereld rijst hun narcisme op, hoger dan
alle wolkenkrabbers van de Potsdamer Platz boven op elkaar gestapeld. (323)
2003
Hij voert een dichtbevolkt Walhalla ten tonele, vele goden
zingen er door elkaar: Wotan, de onaantastbare oppergod, Fricka, zijn gemalin,
Freya, de bevallige godin van de jeugd, de sluwe vuurgod Loge, Donner, die de wolken
uiteendrijft met zijn hamer, Froh, die de regenboog in de hemel bouwt en
natuurlijk Erda, de oermoeder. (442)