26 augustus
‘Tussen de
Olympische en de Paralympische Spelen keren we nog eens terug naar Rio,’ zei –
offscreen, zoals het sinds enige tijd is het geval is, de omroepster. (Hebt u
die handenwringende omroepsters al gemist?) ‘En wel voor de harde film Cidade de Deus, over de misdaad in de
favela’s van de Braziliaanse stad die wij nu niet alleen van de Spelen en van het
carnaval denken te kennen.’
Ik dacht
waarom niet en begon te kijken. De begingeneriek nam me al meteen mee, snel en
snoeihard gemonteerd: een mes wordt gewet op een steen en een kip ziet hoe een
andere kip geslacht wordt maar ze kan zelf niet weg omdat ze met een poot is
vastgebonden: een uitermate suggestieve scène en pars pro toto voor wat volgt.
Cidade de Deus (2002) van Fernando Meirelles en Kátia Lund is
beslist een sterke film. De montage, met af en toe een herhaling, wisselingen
in de chronologie, een camera die alle kanten uitvliegt en je daardoor helemaal
mee in de actie neemt en in de greep houdt: ’t is niet meteen wat je verwacht
van niet-Amerikaanse cinema. Het thema is de jongerencriminaliteit in de
favela’s van Rio de Janeiro. Een wereld die je eigenlijk liever niet wilt
kennen, een wereld die je in de maag stompt: totale morele ontsporing, drugs,
overleven. De politie zit meestal mee in het complot en laat de ordehandhaving
over aan de bendes. Meedogenlozer kan het leven niet zijn, denk je dan, en
minder waard ook niet. De verhaallijn over de jongen die fotograaf wil worden,
steekt daar wat mij betreft iets te zoet tegen af.
Ja, een
meeslepende film, dat is het zeker en vast. Maar ik teken toch bezwaar aan, en
wel tegen de esthetisering van het geweld. De glimmende roodbruine lijven van
stuk voor stuk – op die ene karikaturaal lelijke slechterik na dan – mooie
jonge mensen, het Copacabanastrand in de avondschemering, de ritmes van de samba…
Ik vrees dat deze beeldvorming een juiste impressie van de reële leefomstandigheden
in die achterkant van het Rio dat ons doorgaans wordt voorgeschoteld in de weg
staat.