Noordoost 3
6 augustus
dag 3 - Westerburg-Homberg - 102 km |
In de
ontbijtzaal zitten vier Chinese mannen. Mijn eitje is te hard gekookt. Het is eigenlijk
gewoon een hardgekookt ei. Maar het blijft een ei, natuurlijk. Het is zelfs een
wit ei. Dat vroeg ik me al een tijdje af, hoe het komt dat bij ons de eieren
nooit meer wit zijn.
Ik krijg
onmiddellijk een ferme helling te verwerken. Na een kilometer moet ik al
stoppen om een lichter shirt aan te trekken want het belooft vandaag warm te
worden – dat is het eigenlijk al. Nog een kilometer verder begin ik te
twijfelen of ik aan de receptie wel mijn portefeuille heb weggeborgen en dat
moet ik dus controleren. Nog eens twee kilometer verder is er iets dat ik wil
fotograferen. Enfin, het is een krakkemikkige start, het slaat op de een of
andere manier in mijn benen, het parcours is ook erg zwaar – over de hele dag
102 kilometer en 1408 hoogtemeters – en ik besluit dat ik vandaag 'de benen
niet heb'. (Niet zoals Greg Van Avermaet, die ik 's avonds in mijn hotelkamer
nummer 18 van het Frankfurter Hof in Homberg Olympisch kampioen zie worden,
maar het moet gezegd dat hij dat op een fiets zonder bagage doet.)
De eerste
vijfentwintig kilometer zijn er nog een paar van die steile hellingen. Ik begin
ondertussen de Duitse wegenbouw te doorgronden. Er zijn grote verschillen met
de Franse. In Frankrijk, zo heb ik de indruk, is alles aangelegd met het oog op
zo weinig mogelijk stijgingspercentage. Je gaat er, behalve in de bergen
natuurlijk, zelden hellingen van tegen of boven de 10 procent aantreffen. De
Fransen vleien hun wegen sensueel tegen de heuvelrondingen aan. Duitsers, dat
is geweten, zijn veel meer rechttoe-rechtaan. Voor 12 of 13 procent draaien ze
hun hand niet om. De wegen zijn hier aangelegd op snelheid. En daar maken ze gebruik
van! Bovendien is er, doordat de dorpen veel dichter bevolkt zijn dan in
Frankrijk, ook veel meer verkeer. Rijden op de Michelingele wegen is dan ook
bijzonder stresserend. Niet dat ze onbeleefd zijn, neen, ze blijven opvallend
attent achter je aanrijden tot ze volkomen zeker zijn dat ze kunnen passeren.
En dan rijden ze in een wijde boog om je heen, volop heraccelererend. Maar af
en toe is er een Johnny die daar vlak na volgt en die het manoeuvre van de
chauffeur voor zich niet door had: hij ziet me pas in laatste instantie en
steekt me rakelings voorbij. Dat is me nu toch al een keer of drie overkomen.
Laat u in
Probbach, mocht u daar ooit komen, nooit adviseren om vanuit Obershausen de
beste weg naar Holzhausen te kiezen, of u komt, net als ik (als u dezelfde
vriendelijke man treft, tenminste), tussen Obershausen en Allendorf midden in
het bos op paden terecht die doodlopen op omgevallen bomen. Geen probleem voor
wie een gezonde wandeling maakt, maar met een fiets, die je al moet voortduwen
omdat het pad te steil is en het grind onder je wielen wegschiet, en waarop ook
nog eens tegen de twintig kilogram bagage is gemonteerd, is het geen pretje. Ik
moest zelfs op een gegeven ogenblik op verkenning uit: hoe kon ik in dat bos
mijn fiets over een heuvelrug tillen naar een pad dat, volgens mijn gps (dat
ding is mij al heel erg dienstig geweest), in vogelvlucht driehonderd meter
verwijderd ligt van waar ik mijn fiets voorlopig even achterlaat. Ik had
natuurlijk beter de omweg over de weg gemaakt, deze struikeltocht door het bos
veroorzaakt nogal wat tijdverlies. En dit keer is er geen hert om het leed te
compenseren.
Na drieënhalf
uur zwoegen heb ik amper veertig kilometer afgelegd. Tijd voor de picknick. Ik
vind een bank naast een gedenksteen voor een zekere C.W. Kraus, 'hier am 16ten
april 1840 durch die Kügel eines Wild Dibes' – ik weet niet wat dat laatste
woord betekent, maar dat C.W. Kraus hier de dood vond, lijkt wel zeker.
Ik zoek
koffie, maar vind er geen. Niet dat er geen Gästhauser
zijn, maar ze zijn allemaal dicht. Het is zaternamiddag. Na Erda kom ik in een
ander landschap. Het is een soort hoogvlakte, met rondom lage heuvels. Dat
scheelt in de vordering, zo geraak ik toch nog aan de voorgenomen hoeveelheid
kilometers. In de berm ligt een dood hertenkalf. Aangereden. Dode dassen heb ik
al gezien, en een kat. Maar dit, neen. Groen-glanzende vliegen doen hun werk.
Het hotel
Frankfurter Hof in Homberg is blijkbaar recent overgenomen door Pakistanen of
Indiërs (maar ik denk dat het Pakistanen zijn). De dienster is een Duits
meisje. Tot mij richt ze het woord in het Duits, maar met de jongeman die de –
zeer weinig talrijke – bestellingen opneemt spreekt ze Engels. Tijdens de vrije
momenten leert ze hem ook een mondje Duits. Dat zal, denk ik, van pas komen om
van het Frankfurter Hof opnieuw het bloeiende bedrijf te maken dat het wellicht
ooit geweest is. Het interieur is zwaar-Duits, veel bruin, veel hout. Ouderwetse
tekeningen aan de muren, en trofeeën boven de toogkast. Op de gang staat een
schoenpoetsinstallatie die toch ook al bijna een halve eeuw meegaat, denk ik.
Er hangen veel schilderijen van plaatselijke zondagschilders. Een werkje is van
betere kwaliteit. Het is gemaakt in 1942, dat staat duidelijk bij de signatuur
te lezen. Een oudere man rust na gedane arbeid in de berm. Zijn paard rust mee.
Daar gaat, in combinatie met de datum, iets ongemeen treurigs van uit. Wellicht
heeft deze boer zonen aan het front? Misschien zijn er al gesneuveld? Het heeft
er alle schijn van dat de kamers in de jaren zeventig een laatste opfrisbeurt kregen.
De biefstuk van bijna een halve kilo die ik geserveerd krijg, is te hard
gebakken. Maar het zijn calorieën. Dat is het voornaamste. Met mijn 'Fitness
Salat' van gisteren heb ik die vandaag node gemist. (Toch laat ik minstens een
kwart van mijn portie liggen.)
Morgen moet ik
eens het Duitse systeem van de fietspaden uitleggen – dat is ook een hoofdstuk
apart.
Wie zich wil
vergewissen van de eentonigheid van zo'n fietsreis, kan de foto's bekijken die ik om de 10 kilometer maakte,
zonder mij te bekommeren om het uitzicht of de inhoud.