Noordoost 5
8 augustus
dag 5: Urnshausen-Erfurt - 99 km |
Voor het
inslapen gisterenavond in mijn tentje heb ik een uil gehoord. Maar niet voor
lang want er waren ook nog gesprekken aan de gang, en kinderen die nog speelden
en dus heb ik een halfje om te slapen genomen. Dat werkte. Tot een uur of zes.
Toen was het al klaar aan het worden en ik draaide me nog één, twee keer om,
maar geen derde keer want nu pas merkte ik hoe scheef mijn tent opgesteld stond
en hoe hard al bij al mijn matras was. Opstaan en opbreken dus. Ik haalde nog
mijn gps op, maar die was helemaal niet opgeladen: de spanning op de
campingcarbatterij van mijn Duitse vrienden-voor-één-avond was niet voldoende
blijkbaar. Geen gps dus, vandaag. Jammer, want ik had graag geweten of de 888
meter die op de kaart staat aangegeven voor de Rennsteig waar ik overheen moet,
er is geen andere mogelijkheid, effectief overeenstemt met de werkelijkheid,
althans de werkelijkheid zoals hij wordt geregistreerd door dit nieuwe speeltje
– dat mij al veel diensten heeft bewezen in mijn worsteling met de Duitse
fietspadlogica.
Vanaf nu fiets
ik in wat vroeger de DDR was: de Duitse Democratische Republiek. Van de
overgang merk ik niet veel. De wegen zijn uitstekend, de signalisatie is
dezelfde (afgezien van het bekende groene mannetje op de oversteekplaatsen voor
voetgangers). Ook hier is er ondertussen fietspadinfrastructuur. Er moet
onvoorstelbaar veel zijn geïnvesteerd, vaak met Europees geld (zoals informatieborden
aangeven). Ik zie een eerste Trabantje. De volgende dagen, hoe meer ik naar het
oosten rijd, zullen er mij toch enkele verschillen opvallen. De dorpen zullen grauwer
ogen, er duiken kasseistroken op, de gemiddelde omvang van de auto’s wordt kleiner,
het verkeer minder druk.
Ik ontbijt
onder een eik in Rossdorf. Rond de stam is een halvecirkelvormige bank gemaakt
en er staat ook een tafel. Ik observeer de mussenzwerm in de aanpalende weide
en overweeg twee dingen: dat ik bij ons een dergelijke zwerm al lang niet meer
gezien heb, en dat het werkwoord 'fladderen' zeer goed gekozen is want het
geeft aan welk geluid zo'n zwerm maakt, het is als ritselen maar dan heviger en
sneller, en in die zin kan een zwerm mussen niet écht worden vergeleken met
bladeren die in de late zomer in een smalle steeg door een plotse wind worden
opgetild – het kan ook de vroege herfst zijn, nu soit, dat doet er eigenlijk
niet toe.
Na dit ontbijt
vind ik pas in Schmalkalden een geopend Gasthaus. Enfin, Der Kron op het
fraaie centrale plein van Schmalkalden is nog niet open. Een man is de stoelen
en tafeltjes aan het ontketenen. Het is acht voor tien wanneer ik hem vraag of
ik een koffie mag bestellen. 'We zijn nog niet open,' zegt hij. Ik vraag hem
dus wanneer hij wel open is. 'Om tien uur,' luidt het antwoord. Dus ga ik maar
koffie drinken aan de overkant van het plein.
In
Kleinschmalkalden, het laatste dorp voor de col, vind ik nog een winkel, zo een
van die kleine supermarkten die ook hier, net als stilaan overal in Europa denk
ik, de dorpskruideniers hebben verdrongen. Ik koop gerookte worst, een
plaatselijke Kümmel-kaas, een appel, een banaan, chocolade van Ritter,
een limonade van Tönissteiner (lekker!) en een blikje cola. Veel suiker dus, en
dat zal nog van pas komen.
De Rennsteig
ligt in het Thüringer Wald op de weg van Schmalkalden naar Gotha. Nu hoop ik
maar dat deze 888 meter hoge col beklimmen op uitgerekend 8 augustus (in het
jaar 16) niet een beetje te veel de goden tarten is. Maar de helling valt
uiteindelijk nog mee. Er is al zeker driehonderd meter gewonnen door een hele
tijd stroomopwaarts langs de rivier te rijden, de laatste driehonderd is de
eigenlijke pas. Ik vat het filosofisch op: zolang ik niet stilsta, ga ik
vooruit. Dat is de beste attitude op deze altitude.
Na de top
wacht een afdaling tot in het een halve kilometer lager gelegen Gotha – een stad
die ik op aanraden van S. aandoe. Nog voor ik daar aankom, vind ik aan een
vijver een mooie picknickplaats, dat wil zeggen: met een bank in de schaduw.
Terwijl ik eet word ik opgeschrikt door een grote vis die opeens zijn schuilplaats
verlaat om naar lucht te happen. Iets verderop, wanneer ik net weer eens een 10
kilometer-foto gemaakt heb, word ik aangesproken door een oude man.
Vanwaar-waarheen: de standaardprocedure. Hij kijkt me verbaasd aan en geeft me –
letterlijk – een schouderklopje, heel zacht en vriendelijk. En waarlijk: dat
doet deugd.
Gotha is
inderdaad mooi. De stad prijst zichzelf aan als residentieel. Ik dwaal er wat
in rond op mijn fiets, die ik natuurlijk liever niet ergens achterlaat. Op een
van de pleintjes word ik aangesproken door een vrijwilliger van het Rode Kruis.
Ik stem de door al mijn achten verontruste goden gunstig, denk ik dan, door mij
een vrijwillige storting ergens halfweg september te laten aansmeren.
Even voorbij
Gotha passeer ik Tüttleben (waar er ook een Kindergarten is). Ik zie in een
flits – en herken – een driehoekig grasveldje naast de weg die er dwars door
het dorp snijdt, met op dat perk enkele stèles met de namen van slachtoffers
van oorlogen. Hier was ik ooit met S., besef ik opeens, tijdens onze reis naar
Weimar, Dresden en Bohemen. Ik heb van die stèles nog een foto gemaakt.
De steeds
strakker wordende westenwind blaast me recht naar Erfurt. De hotels zijn er
prijzig, ik beland in het Ibis. Ik maak een avondwandeling, tijdens dewelke ik
als een echte toerist op een terras Italiaans eet: een 'gemengde sla' en een
spaghetti met gedroogde en ongedroogde tomaten en ruccola. In de straten wordt
een theaterstukje opgevoerd: de mensen worden uitgenodigd om zich aan te
sluiten achter een soort rattenvanger van Hamelen. En ze doen het ook, ze
hebben allemaal een hoofddoek aangemeten gekregen, en bovendien voeren ze ook
nog eens de vereiste gebaren en pasjes uit.
Onder de dom
wordt een opera opgevoerd. Alles is zorgvuldig afgesloten, ik kijk tegen de
achterkant van het podium aan. Ik hoor wel de muziek. Ik maak door de
afsluiting een foto. Twee mannen naast mij beginnen te mopperen: 'Hij kan niets
zien van die opera en toch maakt hij een foto.'
Morgen moet ik
beslissen wat ik doe. Ik heb geen zin meer in bergen: ze zijn mij te zwaar. Ik
kan maar beter mijn hele plan om langs Zuid-Duitsland en Bazel terug te keren
omgooien en voor het alternatief kiezen: noordoostelijk, achter Berlijn om,
eventjes Polen aanraken, maar dan Noord-Polen (ik herinner me nu dat de
campingmensen me waarschuwden voor Polen, ze zouden er mijn fiets stelen!), om
dan vervolgens terug te keren door noordelijk Duitsland, Hamburg en Bremen
ontwijkend, en vervolgens door Friesland (daar wil ik al lang eens naartoe), en
zo door Nederland terug naar huis.
Wie zich wil
vergewissen van de eentonigheid van zo'n fietsreis, kan de foto's
bekijken die ik om de 10 kilometer maakte, zonder mij te bekommeren om het
uitzicht of de inhoud.