Noordoost 6
9 augustus
dag 6 - Erfurt-Lucka - 130 km |
Ik skip het
ontbijt in Ibis, en beklaag me dat niet want de twee broodjes chocolade en de
koffie in een koffiebar tegenover het stadhuis smaken me bijzonder goed. En ik
ben ervan af voor nog geen 4 euro. Dat compenseert toch een beetje het dure
hotel en de restaurantkosten van gisterenavond!
Ik maak bij
dat ontbijt gebruik van het straatmeubilair, en kijk ondertussen naar de mensen
die op een tram wachten, naar de tram die aankomt, naar de lege halte, naar
alweer nieuwe mensen die komen wachten op een tram. Erfurt valt mij bijzonder
goed mee. Het is echt een voorbeeldstad voor al wie iets met verkeersvrije
centra van plan is. Hier rijden alleen fietsen, trams en dienstauto's. Voor de
rest is de volledige binnenstad, en dat is toch algauw een vierkante kilometer,
volledig voor de voetgangers. En dat marcheert wonderwel. Het is echt een
plezier om hier door de straten te wandelen, alleen al omwille van de stilte:
wat een verademing om eens niet voortdurend dat autoverkeer te moeten
ondergaan. Het is hier ook bijzonder proper. Misschien een beetje té, maar bon,
we gaan niet klagen.
Ik heb het mij
misschien nog niet goed genoeg gerealiseerd, maar ik bevind mij in de DDR. Wat
een van de vrouwen op de camping eergisteravond daarover zei, is een
constante bij de andere mensen die ik daarover aanspreek: misschien was het
vroeger niet beter, maar nu is toch ook niet alles onverdeeld goed. De
mensen waren vroeger met minder tevreden. En al die dingen die we nu
hebben, hebben we die ook allemaal nodig? Moeten we daarvoor zo hard
werken en zoveel stress ondergaan? Ik fiets door dit land en zie hier en daar
nog wel de sporen van het voormalige arbeidersparadijs. Steden als Erfurt en
Gotha en Weimar zijn weliswaar zwaar opgepimpt en spelen al hun troeven uit.
Maar als je door een stad als Zeitz rijdt, wat ik vandaag heb gedaan, zie je
wat er overblijft als niets verbloemd wordt: veel industrie is uit die stad
verdwenen, talrijke huizen in het centrum staan te verkrotten en de mensen
wonen in de banlieue. Het is een treurige bedoening.
Ook de dorpen ogen
groezeliger in het oostelijke deel van Duitsland. De West-Duitse Gemütlichkeit
is hier soms ver te zoeken. De aankleding is vaak ook wel kitscherig en
aandoenlijk, maar de grauwe herinnering aan onvrijheid en bruinkool schemert er
toch doorheen. Opvallend is dat de mensen kleur proberen aan te brengen door
hun huizen te beschilderen in fel groen of rood, of met hun nieuwe auto's, die
vaak kleiner uitvallen dan in West-Duitsland. (Maar ze scheuren wel even snel
over de tweevaksbanen.) Er is hier ook meer Straßenschade
– waarvoor talrijke verkeersborden waarschuwen. En af en toe, zeker in de
dorpen, beland je op nog niet onder asfalt weggewerkte kasseibanen, of zelfs op
onverharde wegen.
Nog iets wat een verschil maakt met het Westen zijn de etalages
van de – schaarse – winkels: naïef aangekleed, niet zo cynisch-commercieel als
bij ons. De uitbater toont wat hij denkt dat het mooiste in zijn zaak is, hij
speelt in op de droom van het hebben en nog niet zo op de platte instincten die
aan bod komen als de klant al alles heeft. Bloot zullen je hier niet vaak
aantreffen in de foto's die met commerciële doeleinden in het straatbeeld
opduiken. 't Gaat er allemaal minder frivool aan toe. En de mensen lopen er
norser bij. Ze lijken me in zichzelf gekeerd, niet uit op communicatie. (Maar
misschien heeft dat met de taal te maken en mijn onvermogen om mij beter dan
Jean-Marie Pfaff daarin uit te drukken.) Daardoor is deze reis tot nu toe eenzamer
dan ik vooraf had verwacht.
De beslissing
is nu wel definitief: ik keer door Noord-Duitsland terug. Maar eerst nog tot
voorbij Berlijn. De eerste vijftig kilometer vlieg ik vooruit. Er zijn goede
fietspaden en de wind zit goed. Maar dan, voor en na Bad Sulza, speelt het
reliëf toch op. Het landschap is licht golvend en afgeboord met verre
heuvelruggen. Sommige hellingen zijn echt bruusk, ik moet ik er zelfs tegen
eentje van 15 procent op. Nagenoeg elke hectare is hier akkergrond, de
graanoogsten zijn volop aan de gang met grote machines, soms twee of drie voor
één akker (die dan vaak een halve vierkante kilometer of zo groot is), en dat
veroorzaakt grote stofwolken.
Het is
moeilijk mij ’s avonds, wanneer ik deze notities maak, zo'n dagrit voor de
geest te halen. Ik kan nu niet bij de landkaart – en dus wemelen al die
plaatsen en zichten door elkaar. Maar het is toch vaak hetzelfde zicht. Oh ja,
Buchenwald. Ik ging nog iets zeggen over Buchenwald, dat was ik bijna vergeten.
Dat was helemaal in het begin van de rit. Ik liet Weimar rechts liggen, en
realiseerde me opeens dat ik over dezelfde heuvel reed, maar dan de achterkant,
als deze waarop het concentratiekamp Buchenwald gelegen is (het kamp waarover
Jorge Semprun schreef in Zo'n mooie zondag en in nog een aantal andere
boeken). Het is vreemd om je dat te realiseren terwijl je net nadat je de
buitenwijken en de kmo-zones van Erfurt achter je hebt gelaten over die heuvel
rijdt. Er groeit graan op, en bovenop de kam draaien windmolens.
(Later
toegevoegd: Ergens anders (maar ik weet niet meer waar) zie ik in een
schicht een wegwijzer naar een Lager, met daarop ook nog de aanduiding
dat er van '39 tot '45 zoveel duizend krijgsgevangenen gevangen hebben gezeten.
Ik ben te lui om te stoppen, zodat ik er geen foto van maak. Maar waarom
eigenlijk zou ik er een foto van maken? De schrille ervaring van die plotse
huiver die me overviel, kan ik toch niet vastleggen.)
Net voor
sluitingsuur (vijf uur is dat hier, toch wel erg vroeg – zou dat nog iets zijn
van het communistische regime?) koop ik een banaan en water, en ik spreek een
oudere man aan die verbaasd naar mijn bepakte fiets kijkt. Hij is een van die
mensen aan wie ik iets vraag over hoe het vroeger was. Maar hij reageert
ontwijkend: er wordt niet graag over gesproken. Wat mij doet denken: Duitsers
hebben veel om niet graag over te spreken, en Oost-Duitsers nog meer. Dat strookt
met hoe ik de mensen hier, en de algemene sfeer (voor zover ik daarover kan
oordelen), ervaar: ontwijkend, evasief – evasief in consumptiegedrag of snel
rijden met auto's (Vettel!, Shumi!...) of in achter Pokémons aanzitten of in
die orde en netheid die hier overal heersen.
Zoals ook in
Lucka, waar ik 's avonds aankom, en in het hotel De Rode Hert. Het is knalgeel
geschilderd en het is piccobello in orde. De gastheer, een man van een jaar of
zeventig die graag leeft zo te zien, zit wanneer ik om zes uur aankom, met een
vrouw van een jaar of zestig te kletsen, een fles gekoelde witte wijn op de
tuintafel. Het is nu kwart voor negen en ik zit buiten te tikken, en die twee
zitten daar nog – de man had net een luidruchtige hikaanval. Het is een vreemd
etablissement. Daarnet kwam hier nog één andere klant binnen, maar ik denk niet
dat er nog meer zijn. De kamer kost hier niet de helft van die van
gisterenavond in Erfurt. In het dorp, want meer dan een dorp is het niet, vond
ik niets om te eten: de enige eetgelegenheid, een Chinees, was nog gesloten tot
11 augustus. Ik had gelukkig nog een paar sneden brood, die gerookte worst en
die Kümmel-kaas, die ik warempel begin te lusten.
Er zijn
daarnet een paar druppels gevallen, maar de donkergrijze wolken drijven over.
't Zal misschien voor morgen zijn.
Wie zich wil
vergewissen van de eentonigheid van zo'n fietsreis, kan de foto's bekijken die
ik om de 10 kilometer maakte, zonder mij te bekommeren om het uitzicht of de
inhoud.