5 augustus
dag 2 - Rheinbach-Westerburg 109 km |
Een van de meisjes die de receptie, de ontbijtkeuken en wat weet ik niet nog allemaal van Haus Streng voor hun rekening nemen, heeft een tatoeage boven haar rechterborst waarvan, door het wat diepe uitgesneden decolleté, de aanzet zich aanbiedt. Ik kan net niet ontcijferen wat daar te lezen staat, maar ik herken wel de woorden genießen en jetzt en kan dus min of meer de exacte draagwijdte van de boodschap bevroeden. Ik informeer nog naar de herkomst van de naam van het hotel. Is het een familienaam of zo? Ze weet het niet. Volgens haar betekent het gewoon wat er staat: streng. Niet met zachte hand, dus. Ik overweeg dat het hier vast geen plek is voor frivoliteiten maar slik op tijd mijn bedenking in uit schrik dat hij mogelijk verkeerd zou begrepen worden.
Ik kom bij de
garage van de man die mij gisterenavond toestond om mijn fiets daarin te
parkeren. Hij laadt net twee flink uit de kluiten gewassen honden in zijn SUV.
Hij gaat een wandelingetje maken. Dat doet hij meerdere keren per dag. De man
heeft een stevige knevel en een getaand gelaat. Hij is mager. Streng-mager. Hij
vertelt me dat hij een wasserij heeft. Dan informeert hij naar mijn
reistraject. Zijn vrouw komt erbij. Ze gaat mee wandelen. Ik ben net aan het
vertellen dat ik voor de notities van mijn reis ‘Ich schaff das’ als titel
plan. Er valt meteen een stilte. Ik merk nog op dat het moeilijk is om in een
gesprek de politiek te vermijden omdat alles politiek is, maar het echtpaar
gaat er niet op in en wendt de blik af en dus nemen wij afscheid. Ik bedank de
man nog voor de toestemming om zijn garage te gebruiken, of toch een deel
ervan, en hij wenst mij een goede reis. Mevrouw hijst haar overtollige kilo’s
in de SUV.
De dag begint
grijs. Tegen de middag breekt de zon door. De wind waait in het voordeel, dat
wil zeggen uit west-noordwestelijke richting. ‘s Avonds zal ik worden
achtervolgd door zware regenwolken, die echter elders hun vracht zullen lossen,
zoals ik in het hotel zal zien op de regionale televisiezender, die bericht
over een uitgeregende fietsmanifestatie.
In Bad
Godesberg zie ik een in niqab gehulde vrouw over straat lopen. Zij is in het
gezelschap van een ‘gewoon’ gesluierde vrouw. Op de achtergrond hangt een reuzegrote
bikinireclame tegen een gevel. De foto die ik hiervan probeer te maken, valt
niet goed uit, vrees ik. Rechts vallen net twee mannen die bij een Mercedes
staan te praten buiten het beeld. Ik heb de indruk dat de inwijkelingen hier
assertiever voor hun culturele eigenheden uitkomen dan bij ons. Ze kijken
verwonderd op wanneer je in het passeren goeiedag knikt – wat je naar iedereen
doet, en niet iedereen kijkt verwonderd op.
Wat verderop brengt
een veerboot mij naar de overkant van de Rijn. In Ittenbach stop ik voor een
koffie met kriekentaart.
In
Neustadt-an-den-Wied wijst een vriendelijke man op een scooter me een
alternatieve route over een oude spoorlijn naar Dottesfeld. Hij had me zien
staan zoeken op de kaart, was speciaal daarvoor gestopt en rijdt er ook nog
eens speciaal een eind voor om, om er zeker van te zijn dat ik de ravel vind.
Ik picknick na exact 50
kilometer te hebben afgelegd. (...) De vogelkers
waaronder ik aan een tafeltje heb plaatsgenomen, laat al volop vergeelde bladeren vallen. Er passeren
bejaarde wandelaars met Noorse stokken. Terug onderweg overweeg ik dat ik niet
mag vergeten na te denken over mijn leven, maar voorlopig ervaar ik in mijn kop
de grote leegte en ik sus mezelf met de overweging dat dat misschien ook eens
goed is.
Op weg naar
Freilingen ontvang ik een sms van H., die mij heel attent een goede reis wenst.
Ik stop voor een koffie en om mijn waterfles te laten bijvullen, maar dat
laatste vergeet ik natuurlijk. Ik drink dan maar de Fanta op die ik in Dierdorf
kocht.
Daar, in Dierdorf, zag ik in een wat treurig plantsoen een uit cortenstaal vervaardigd
monumentje dat herinnert aan de bombardementsnacht van 25 maart 1945. De kapitalen
die samen de boodschap ‘der Tag, an dem Bomben auf Dierdorf fielen die vielen
Menschen den Tod brachten und grosse Teile der Stadt zerstörten / zur
Erinnerung an das unheilvolle Geschehen setzen wir uns ein für den Erhalt von
Frieden und Freiheit’ vormen, liggen voor de sculptuur op een hoopje. Op het
staal, dat hoekig verwrongen is, zodanig dat het vernieling suggereert, maar
ook de schuine lijnen van de zoeklichten die onvoldoende bescherming boden
tegen de aanvliegende eskadrons, is, in bas-reliëf, de skyline aangebracht van
hoe het stadje er vroeger moet hebben uitgezien. 25 maart 1945 was, zo lees ik
nu op Wikipedia, een palmzondag. Een groot deel van de stad werd
verwoest, er vielen eenenzeventig doden. Dat is er nog altijd aan te zien, die
vernieling, zoals in zoveel Duitse steden, ook kleine steden: het Duitse bouw-
en stedenbouwkundig erfgoed is grondig weggevaagd. Ik mis mooie oude gebouwen,
geschiedenis en een onverbroken verbinding daarnaartoe. Alles oogt zo crépi, zo gaaf en netjes, zo grijs en
hedendaags. En als er hier en daar een middeleeuwse muur is blijven staan, of
achter op een erf een vooroorlogse schuur staat in te zakken, dan lijken deze
restanten artificieel, onwerkelijk. Maar wat behelst dat gemis eigenlijk? Wát
mis ik als ik zeg dat ik die oude gebouwen mis. Ik heb ze nooit gekend. Ik kan
mij hoogstens de vakwerkgevels inbeelden die ik in minder geschonden stadjes
heb gezien, zachtjes overhellende gevels, schots en scheve ramen… Ik besef dat
het iets abstracts is, een idee eigenlijk. De tastbaarheid van het verleden. En
dan krijgt dat herdenkingsmonumentje in cortenstaal een eigenaardige dubbele
betekenis: hier wordt het verdwijnen van een vanzelfsprekend verleden herdacht.
De verhouding van de Duitsers met hun verleden is uitermate complex. Ze hebben
véél te vergeten, veel om van weg te kijken – en die monumenten die de oorlogen
herdenken zijn altijd onvermijdelijk dubbelzinnig.
In Selters
vraag ik water aan twee vrouwen die, samen met een hond met zo’n
antikrabtrechter op zijn kop, op het trapje voor hun huis zitten, kennelijk
moeder en dochter. De moeder pakt mijn lege fles aan en keert terug met een
gevulde, plus twee brikjes appel-met-kersensap. Ik maak aanstalten om deze
geste te weigeren, maar ze dringt aan. Deze mensen hebben het zeker niet breed,
denk ik, of het ziet er althans niet naar uit. Ik schrik bijna van hun generositeit.
Op zo’n
alternatieve fietsroute kom ik opnieuw op een stuk onverharde weg terecht. Deze
keer loopt hij langs de zoom van een bos, maar dan gaat hij het bos in en begint
meteen tegen de 20 procent aan te stijgen. Ik moet van de fiets en vervloek het
dat ik niet op de gewone weg ben gebleven: tussen de auto’s, dat wel, maar dan
toch op befietsbaar asfalt. Boven zitten op een bank een jonge man en een jonge
vrouw. De vrouw, met Downsyndroom, stapt naar me toe en vraagt hoe ver het nog
is naar Freilingen. Ik zeg: 3 kilometer. Oké, zegt ze, en ze gaat naar haar
vriend die op het bankje zit te knikkebollen en maakt hem de informatie over.
Ik zie naast de man een aangebroken fles witte wijn staan.
Na 108
kilometer en 1078 hoogtemeters bereik ik Westerburg, waar de Nederlandse
uitbaatster van hotel Bender mij kamer 101 toewijst. Net wanneer ik mijn fiets
in de garage achterlaat, vallen er enkele druppels uit de lucht – maar daar
blijft het bij. Ik eet in het restaurant (tomatensoep en dan een ‘Fitness Salat’),
en maak daarna nog een wandelingetje in deze ietwat onderkomen lokaliteit, die,
behalve het hooggelegen slot, of wat daarvan overblijft, niets bijzonders te
bieden heeft.
Wie zich wil
vergewissen van de eentonigheid van zo'n fietsreis, kan de
foto's bekijken die ik om de 10 kilometer maakte, zonder mij te bekommeren
om het uitzicht of de inhoud.